Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Op 13 maart 2003 hebben wij van uw echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner een brief ontvangen. Deze brief bevat een tot ons gerichte verklaring tot vernietiging van de door u met ons gesloten effectenlease-overeenkomst(en) op de grond dat voor het aangaan van deze overeenkomst(en) door u haar/zijn (schriftelijke) toestemming was vereist en dat zij/hij deze toestemming niet heeft verleend.”
In goede orde ontving ik uw schrijven d.d. 20-03-03 betreffende uw weigering tot erkenning van de door mij ingeroepen vernietiging van de effectenovereenkomst [nummer] , op grond van mijn niet ondertekenen.”
3.Beoordeling
grief 1komt Dexia op tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 5.3 van het bestreden vonnis omtrent de vernietigingsverklaring van [Y] . In dit verband voert Dexia - kort weergegeven - het volgende aan. In de jaren 1995 tot en met 2000 heeft [X] vijf leaseovereenkomsten met Dexia gesloten, waarvan alleen de onderhavige leaseovereenkomst verlieslatend is geweest. Per saldo heeft [X] op de vijf overeenkomsten winst gemaakt. Leaseproces heeft de litigieuze vernietigingsverklaring niet in het geding gebracht. Hieruit kan reeds worden afgeleid dat een dergelijke verklaring van [Y] niet bestaat. Verder kan op basis van de brief van Dexia van 20 maart 2003 (zie hiervoor onder 2.1.2) niet worden aangenomen dat destijds door [Y] een toereikende vernietigingsverklaring met betrekking tot (alleen) de onderhavige leaseovereenkomst is afgelegd. Die brief staat er ook niet aan in de weg dat Dexia zich thans op het ontbreken van een toereikende vernietigingsverklaring beroept.
grief 1.
grief 3betoogt Dexia dat de kantonrechter ten onrechte haar beroep op art. 6:278 BW heeft verworpen. Beide grieven zullen samen worden behandeld, nu zij worden onderbouwd met dezelfde feiten.