ECLI:NL:GHAMS:2018:1593

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
200.203.320/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en vernietiging van leaseovereenkomsten op grond van art. 1:88/89 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en Leaseproces B.V. betreffende de vernietiging van effectenleaseovereenkomsten. Dexia was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin was geoordeeld dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig was vernietigd door de echtgenote van de contractant, [Y]. De kantonrechter had Dexia veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 17.465,47, met rente.

De feiten van de zaak zijn als volgt: tussen 1995 en 2000 zijn er vijf leaseovereenkomsten tot stand gekomen tussen [X] en Dexia. De echtgenote van [X], [Y], had op 13 maart 2003 een brief gestuurd waarin zij de vernietiging van de leaseovereenkomsten aan Dexia meedeelde, omdat zij geen toestemming had gegeven voor het aangaan van deze overeenkomsten. Dexia betwistte de geldigheid van deze vernietigingsverklaring en stelde dat er geen toereikende vernietigingsverklaring was ingediend.

Het hof oordeelde dat, hoewel de vernietigingsverklaring niet door Leaseproces in het geding was gebracht, er voldoende bewijs was dat [Y] de leaseovereenkomst had vernietigd. Het hof verwierp de grieven van Dexia, die onder andere betoogde dat het beroep op vernietiging misbruik van recht zou zijn. Het hof concludeerde dat de vernietiging van de leaseovereenkomst niet als misbruik van recht kon worden gekwalificeerd, omdat de wetgever het gezinsbeschermende karakter van art. 1:88 BW had beoogd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde Dexia in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.203.320/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 4953197 DX EXPL 16-56
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 mei 2018
inzake
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
LEASEPROCES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en Leaseproces genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 2 november 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 6 oktober 2016, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Leaseproces als eiseres en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord;
- akte (uitlating) van Leaseproces, met een productie;
- antwoordakte van Dexia;
- nadere akte van Leaseproces, met producties;
- nadere antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van Leaseproces alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Leaseproces heeft geconcludeerd dat het hof Dexia niet-ontvankelijk zal verklaren in het appel, althans dit zal verwerpen en het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, met rente, en met nakosten.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis, onder 2.1 tot en met 2.7, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1
In de periode 1995 tot en met 2000 zijn in totaal vijf leaseovereenkomsten tot stand gekomen tussen [X] (hierna: [X] ) en (een rechtsvoorgangster van) Dexia, waaronder de leaseovereenkomst “WinstVerDriedubbelaar” met contractnummer [nummer] d.d. 27 november 2000 (hierna: de leaseovereenkomst).
2.1.2
Bij brief van 20 maart 2003 bevestigt Dexia aan [X] dat zij op 13 maart 2003 een brief van zijn echtgenote, [Y] (hierna: [Y] ), heeft ontvangen. De tekst van deze brief luidt - voor zover van belang - als volgt:

Op 13 maart 2003 hebben wij van uw echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner een brief ontvangen. Deze brief bevat een tot ons gerichte verklaring tot vernietiging van de door u met ons gesloten effectenlease-overeenkomst(en) op de grond dat voor het aangaan van deze overeenkomst(en) door u haar/zijn (schriftelijke) toestemming was vereist en dat zij/hij deze toestemming niet heeft verleend.
2.1.3
Bij (handgeschreven) brief van 8 april 2003 bevestigt [Y] de ontvangst van de brief van Dexia van 20 maart 2003:

In goede orde ontving ik uw schrijven d.d. 20-03-03 betreffende uw weigering tot erkenning van de door mij ingeroepen vernietiging van de effectenovereenkomst [nummer] , op grond van mijn niet ondertekenen.
2.1.4
[X] en [Y] hebben hun vordering uit hoofde van de artt. 1:88 en 1:89 BW door middel van een akte van cessie aan Leaseproces overgedragen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van art. 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst. [X] heeft tijdig een opt out-verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder d BW. [Y] heeft op grond van art. 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.3
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd en Dexia veroordeeld tot betaling van
€ 17.465,47, met rente. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia met drie grieven op.
3.4
Met
grief 1komt Dexia op tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 5.3 van het bestreden vonnis omtrent de vernietigingsverklaring van [Y] . In dit verband voert Dexia - kort weergegeven - het volgende aan. In de jaren 1995 tot en met 2000 heeft [X] vijf leaseovereenkomsten met Dexia gesloten, waarvan alleen de onderhavige leaseovereenkomst verlieslatend is geweest. Per saldo heeft [X] op de vijf overeenkomsten winst gemaakt. Leaseproces heeft de litigieuze vernietigingsverklaring niet in het geding gebracht. Hieruit kan reeds worden afgeleid dat een dergelijke verklaring van [Y] niet bestaat. Verder kan op basis van de brief van Dexia van 20 maart 2003 (zie hiervoor onder 2.1.2) niet worden aangenomen dat destijds door [Y] een toereikende vernietigingsverklaring met betrekking tot (alleen) de onderhavige leaseovereenkomst is afgelegd. Die brief staat er ook niet aan in de weg dat Dexia zich thans op het ontbreken van een toereikende vernietigingsverklaring beroept.
3.5
Het hof volgt Dexia niet in haar betoog. Hoewel de vernietigingsverklaring niet door Leaseproces in het geding is gebracht, staat op grond van de in het geding gebrachte stukken genoegzaam vast dat [Y] daarmee (specifiek) de onderhavige leaseovereenkomst heeft vernietigd. Immers, in de brief van 20 maart 2003 van Dexia is te lezen dat Dexia daarin (aan [X] ) bevestigt dat zij op 13 maart 2003 van [Y] een vernietigingsverklaring heeft ontvangen. In de daaropvolgende brief van [Y] van 8 april 2003 wordt vervolgens uitdrukkelijk het contractnummer van de leaseovereenkomst genoemd (zie hiervoor onder 2.1.3). Dexia betoogt dat aan [Y] (schriftelijke) verklaring van juli 2007, waarin zij zegt dat zij ‘onlangs’ heeft vernomen van het bestaan van de leaseovereenkomst, steun kan worden ontleend voor haar betoog dat zij in maart 2003 wel een vernietigingsverklaring heeft ontvangen maar dat zorgvuldige kennisname leerde dat deze niet afkomstig was van [Y] , maar van [X] . Deze latere verklaring sluit immers logischerwijze uit dat [Y] met betrekking tot de leaseovereenkomst eerder een vernietigingsverklaring heeft afgelegd, aldus Dexia. Dit betoog faalt. Het hof acht mede gezien haar handgeschreven brief van 8 april 2003 aannemelijk dat, zoals Leaseproces aanvoert, [Y] dacht met de verklaring van juli 2007 een mogelijke verjaring van haar vordering te stuiten. In het licht van de brief van 8 april 2003 heeft Dexia haar stelling dat [Y] bij brief van 13 maart 2003 alle tussen [X] en Dexia gesloten leaseovereenkomsten heeft vernietigd onvoldoende toegelicht, mitsdien moet het bewijsaanbod worden gepasseerd. Gelet op het voorgaande faalt
grief 1.
3.6
Grief 2strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte het beroep op misbruik van recht heeft gepasseerd. Met
grief 3betoogt Dexia dat de kantonrechter ten onrechte haar beroep op art. 6:278 BW heeft verworpen. Beide grieven zullen samen worden behandeld, nu zij worden onderbouwd met dezelfde feiten.
3.7
Dexia stelt in dit verband dat de vijf overeenkomsten tezamen het echtpaar [X] - [Y] per saldo winst hebben opgeleverd, terwijl ze geen van alle door [Y] zijn meegetekend. Het alleen maar vernietigen van de enige verlieslatende overeenkomst is in die situatie misbruik van het recht van art. 1:88 BW en in strijd met art. 6:278 BW. Het hof volgt Dexia hierin niet. De overeenkomsten dienen, voor de toepassing van beide bepalingen, elk voor zich te worden beschouwd. Dat de uitoefening van de vernietigingsbevoegdheid leidt tot ongedaanmaking door Dexia van alle door [X] verrichte betalingen uit hoofde van de onderhavige leaseovereenkomst is een door de wetgever gewenst gevolg in het kader van het gezinsbeschermende karakter van art. 1:88 BW en kan, anders dan Dexia meent, niet als misbruik van recht worden gekwalificeerd omdat een aantal andere door [X] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten winst voor [X] hebben opgeleverd. Om diezelfde redenen komt Dexia geen beroep toe op art. 6:278 BW, nog daargelaten dat geen sprake is van ontbinding maar van vernietiging. De door Dexia voorgestane ruime uitleg van die bepaling valt niet te rijmen met de beschermende strekking van art. 1:88 BW. Zoals eerder overwogen (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ9721) is het mogelijk dat die uitleg desondanks in geval van bijzonder zwaarwegende omstandigheden zou kunnen worden gevolgd, maar die omstandigheden zijn in dit geding niet gesteld of gebleken. Van een dergelijke omstandigheid is niet reeds sprake indien - zoals Dexia stelt - het beroep op art. 1:88 BW uitsluitend strekt tot winstmaximalisatie dan wel zelfverrijking. Aan het door Dexia gedane aanbod tot bewijslevering ter zake van haar stelling dat (ook) [X] de stoot tot ongedaanmaking heeft gegeven, zoals bedoeld in art. 6:278 lid 2 BW, gaat het hof voorbij omdat de te bewijzen aangeboden feiten - indien bewezen - niet kunnen leiden tot een geslaagd (analoog) beroep op art. 6:278 BW.
3.8
Nu geen van de grieven slaagt, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Dexia als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Leaseproces tot op heden begroot op € 718,- aan verschotten en € 894,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de kostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, M.P. van Achterberg en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.