ECLI:NL:GHAMS:2018:1561

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
23-000109
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake verduistering en overtreding gebiedsverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 2 januari 2018 was gewezen. De verdachte, een (ex)minderjarige, was in eerste aanleg veroordeeld voor verduistering van een ID-bewijs en het niet naleven van een gebiedsverbod. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld. Tijdens de zitting op 24 april 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord.

De tenlastelegging bestond uit twee onderdelen: A, waarin de verdachte werd beschuldigd van het verwerven en in bezit hebben van een ID-bewijs dat van misdrijf afkomstig zou zijn, en B, waarin de verdachte werd beschuldigd van het niet naleven van een bevel van de burgemeester om zich uit een overlastgebied te verwijderen. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging onder A primair, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiaire tenlastelegging van A en aan de beschuldiging onder B.

De straf die in eerste aanleg was opgelegd, bestond uit jeugddetentie van drie weken, voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft deze straf bevestigd, maar bepaald dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft daarbij de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000109-18
datum uitspraak: 8 mei 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 januari 2018 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-225822-17 (hierna A) en 13-226334-17 (hierna B), alsmede 13-094200-15 (tul) en
23-003656-16 (tul) tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
A
primair
hij op of omstreeks 10 november 2017 te Amsterdam, een goed te weten een ID bewijs heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair
hij op of omstreeks 10 november 2017 te Amsterdam opzettelijk een ID kaart, in elk geval enig goed, geheel of gedeeltelijk toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten gevonden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
B
hij op of omstreeks 11 november 2017 te 03:49 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van het onder A primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat niet uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs kon vermoeden dat het ID-bewijs van misdrijf afkomstig was. Ten aanzien van het onder B ten laste gelegde moet hij eveneens worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe gesteld dat de verdachte het gebiedsverbod niet opzettelijk heeft overtreden. De verdachte was immers niet op de hoogte van de duur van het gebiedsverbod en evenmin van de omvang van het voor hem verboden gebied.

Feit onder A primair

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A primair is ten laste gelegd. Het dossier bevat over de wijze van verkrijging van het ID-bewijs ten name van [slachtoffer] door de verdachte geen objectieve gegevens. In het dossier zijn enkel de verklaringen voorhanden die de verdachte zelf heeft afgelegd. Het hof is van oordeel dat op basis van deze verklaringen – hoewel de verdachte wisselend heeft verklaard – niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van voormeld ID-bewijs wist dat dit ID-bewijs door misdrijf was verkregen, noch dat hij de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard of redelijkerwijs moest vermoeden dat het ID-bewijs van misdrijf afkomstig was. De verdachte moet daarom van de verweten heling (feit A primair) worden vrijgesproken.

Feit onder B

Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat er geen opzet was omdat de verdachte niet op de hoogte was van de duur van het gebiedsverbod en de omvang van het gebied waarvoor het verbod gold en overweegt daartoe het volgende. Verbalisant [verbalisant] relateert in het door haar op 10 november 2017 opgemaakte proces-verbaal (doorgenummerde bladzijden 12 tot en met 15) onder meer dat zij die dag om 4.30 uur aan de verdachte het bevel heeft gegeven zich uit het overlast gebied te verwijderen voor de duur van vierentwintig uren, en dat zij aan de verdachte een kaartje heeft uitgereikt met daarop een beschrijving van de grenzen van het overlastgebied. Hoewel een deel van dit proces-verbaal uit automatisch geselecteerde/gegenereerde tekst lijkt te bestaan, heeft het hof geen reden te twijfelen aan de juistheid van voormelde (specifiek op de verdachte betrekking hebbende) tekstonderdelen. Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de omvang van het gebied waarop het bevel zag en de duur waarvoor het bevel gold.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A subsidiair en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
A subsidiair
hij op 10 november 2017 te Amsterdam opzettelijk een ID kaart toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten: heeft gevonden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
B. hij op 11 november 2017 te 03:49 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens wettelijk voorschrift, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast), gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - zich uit het overlastgebied, een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden.
Hetgeen in zaak A en B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A subsidiair en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A subsidiair bewezen verklaarde levert op:
verduistering.
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A subsidiair en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A primair en in zaak B bewezen verklaarde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van drie weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met als bijzondere voorwaarden toezicht door Reclassering Nederland en medewerking aan aanvullende begeleiding en hulpverlening door Skill4people, en een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van veertig (40) uren, subsidiair twintig (20) dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg zijn opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte was in het bezit van een ID-bewijs van een ander De verdachte heeft zich ook niet gehouden aan een aan hem opgelegd gebiedsverbod en daarmee ordehandhaving in een zogenaamd overlastgebied bemoeilijkt. Door het niet opvolgen van een aan hem opgelegd bevel, heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens de autoriteiten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 april 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld. Ten tijde van de onderhavige feiten liep hij als gevolg van tweeveroordelingen nog in een proeftijd.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat hij ten tijde van het plegen van de feiten in twee proeftijden liep, rechtvaardigen de oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Gelet op het door de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte advies - en de toelichting daarop op de terechtzitting in hoger beroep -, zal het hof bepalen dat de op te leggen jeugddetentie voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd, en daarbij de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een jeugddetentie voor de duur van drie weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Met het oog op de beslissingen ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging, die hierna aan de orde komen, zal het hof niet tevens een taakstraf opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 184 en 321 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging (13-094200-15)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2016, parketnummer 13-094200-15, opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging (23-003656-16)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 6 april 2017, parketnummer 23-003656-16, opgelegde voorwaardelijke werkstraf groot 50 uur, subsidiair 25 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A subsidiair en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A subsidiair en in zaak B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) weken.

Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat
- de veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland en
- zich gedurende een door Skill4people te bepalen periode – uiterlijk tot het einde van de proeftijd – en op door Skill4people te bepalen tijdstippen zal melden bij Skill4people en medewerking zal verlenen aan aanvullende begeleiding en hulpverlening door Skill4people.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2016, parketnummer 13-094200-15, te weten van:
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, subsidiair
15 (vijftien) dagenjeugddetentie.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het
gerechtshof te Amsterdam van 6 april 2017, parketnummer 23-003656-16, te weten van:
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, subsidiair
25 (vijfentwintig) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. M.L. Leenaers en mr. M.E. Hinskens - van Neck, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 mei 2018.
Mrs. Leenaers en Hinskens - van Neck zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.