ECLI:NL:GHAMS:2018:1534

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
23-001232-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering medewerking aan ademanalyse en rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek en het rijden zonder rijbewijs. De tenlastelegging omvatte twee punten: het niet voldoen aan de verplichting om ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en het rijden op een weg zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een geldboete en ontzegging van de rijbevoegdheid.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 maart 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de verdachte niet begreep wat van hem werd verwacht, omdat hij de Engelse taal onvoldoende beheerste en er geen tolk in de Roemeense taal aanwezig was. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte begreep wat van hem werd verwacht. De verdachte had eerder in het proces in het Engels gecommuniceerd en had ook meegewerkt aan een voorlopig onderzoek met een ademtestapparaat.

Het hof oordeelde dat de verdachte bewust niet had meegewerkt aan de ademanalyse en dat het niet meewerken aan de ademtest wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd schuldig bevonden aan de overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde dezelfde straffen op als eerder, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De op te leggen straffen waren gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001232-17
Datum uitspraak: 23 maart 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-023024-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 24 juli 2015 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2:
hij op of omstreeks 24 juli 2015 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Suze Groenewegplantsoen, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof een enigszins andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde omdat hij ten tijde van het bevel medewerking te verlenen aan het ademonderzoek niet begreep wat van hem werd verwacht, nu de verdachte de Engelse taal onvoldoende beheerste en geen tolk in de Roemeense taal aanwezig was.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof ziet in het procesdossier voldoende concrete aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte begreep wat van hem werd verwacht. Zo zei hij op 23 juli 2015 toen hij door hoofdagent Huybers werd aangesproken dat hij de Engelse taal sprak, vond er vervolgens tussen beiden een gesprek plaats, waarin de verdachte betrekkelijk gedetailleerd heeft verklaard, en werkte hij mee aan een voorlopig onderzoek met een ademtestapparaat. Naar aanleiding van het resultaat van dit onderzoek is de verdachte aangehouden. Tijdens zijn vervoer naar het politiebureau communiceerde de verdachte met de verbalisanten in de Engelse taal over pijn aan zijn pols. Op het politiebureau heeft hij gezegd niet mee te willen werken aan een ademanalyse en dat hij op straat al had geblazen.
Uit het voorgaande volgt genoegzaam dat de verdachte de Engelse taal voldoende machtig was om te begrijpen dat hem een vordering tot medewerking aan een ademanalyse werd gedaan en dat hij hieraan gevolg moest geven. Dit geldt temeer nu niet is gebleken dat hij op enig moment te kennen heeft gegeven dat hij niet begreep of had begrepen wat van hem werd verwacht, ook niet bij zijn politieverhoor dat met bijstand van een tolk in de Roemeense taal werd afgenomen.
Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte heeft begrepen wat van hem werd gevorderd en dat hij hieraan bewust niet heeft meegewerkt. Het onder 1 ten laste gelegde is mitsdien wettig en overtuigend bewezen. Ten overvloede merkt het hof op dat aan de bewezenverklaring niet in de weg staat dat een deel van de uitleg van de verbalisanten omtrent het ademonderzoek kennelijk achterwege is gelaten, nu dit achterwege laten geheel aan de agressieve houding van de verdachte was te wijten.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 24 juli 2015 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2:
hij op 24 juli 2015 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, heeft gereden op de weg, Suze Groenewegplantsoen, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 500 en de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en voor het in eerste aanleg onder 2 bewezen verklaarde tot een geldboete van € 340.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de politierechter opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de geldboete te matigen en de ontzegging van de rijbevoegdheid in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een personenauto gereden zonder te beschikken over een rijbewijs. Aldus heeft de verdachte blijk gegeven van een grove veronachtzaming van de in het verkeer geldende regels. Voorts heeft hij niet voldaan aan de verplichting medewerking te verlenen aan een ademonderzoek. Hij heeft daarmee de controle op de naleving van voorschriften die de verkeersveiligheid dienen, gefrustreerd.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigt in beginsel, mede gelet op de door strafrechters in Nederland gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting, de oplegging van zwaardere straffen dan in eerste aanleg zijn opgelegd.
Het hof houdt echter rekening met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zodat het hof zal volstaan met de oplegging van geldboetes en ontzegging van de rijbevoegdheid zoals de rechter die in eerste aanleg heeft opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107, 163, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 340,00 (driehonderdveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 maart 2018.