Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Oplegging van straffen
onvoorwaardelijkestraffen.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 31 juli 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1977, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 maart 2018 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De advocaat-generaal vorderde dat de verdachte zou worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de politierechter opgelegd.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, maar met de toevoeging van een overweging over de strafoplegging. Het hof overwoog dat de ernst van het bewezen verklaarde feit in beginsel een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigt, maar dat het hof rekening houdt met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had na het feit hulp gezocht voor zijn persoonlijke problemen en had zijn rijbewijs nodig voor zijn werk, wat essentieel was voor de zorg voor zijn zoon. Daarom oordeelde het hof dat een voorwaardelijke geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend waren.
De beslissing van het hof was om het vonnis te bevestigen, met inachtneming van de overwegingen die tijdens de zitting naar voren waren gebracht. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 23 maart 2018.