ECLI:NL:GHAMS:2018:1527

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
23-003287-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige stiefdochter, vrijspraak voor seksueel binnendringen vóór haar 12de verjaardag, veroordeling wegens ontucht gedurende zes jaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1951, werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige stiefdochter, geboren op 14 november 1990. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van de stiefdochter en andere ontuchtige handelingen gedurende een periode van ruim zes jaar, van 1 september 2002 tot en met 13 november 2008. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij vóór de twaalfde verjaardag van de aangeefster seksueel binnendrong, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, de ontuchtige handelingen die na haar twaalfde verjaardag plaatsvonden, zijn wel bewezen verklaard. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en een contactverbod van vier jaar met de benadeelde partij. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stelselmatig seksueel misbruik, wat ernstige psychische en fysieke gevolgen heeft gehad voor de aangeefster. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 16.000,00 is toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003287-17
datum uitspraak: 1 mei 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-251179-16 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
1:
in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 13 november 2002 te Hillegom, althans in Nederland, (telkens) met [benadeelde] (geboren op 14 november 1990), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [benadeelde] geduwd/gebracht en/of
- zijn vinger in de vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht;
2:
in of omstreeks de periode van 14 november 2002 tot en met 13 november 2006 te Hillegom en/of Haarlem en/of Bennebroek, althans in Nederland, (telkens) met [benadeelde] (geboren op 14 november 1990), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [benadeelde] geduwd/gebracht en/of
- zijn vinger in de vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht;
3 primair:
in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 13 november 2008 te Hillegom en/of Haarlem en/of Bennebroek, althans in Nederland (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [benadeelde] , geboren op 14 november 1990, althans een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, bestaande die ontucht hierin dat hij meermalen, althans eenmaal
- de vagina van die [benadeelde] heeft betast en/of gelikt.
3 subsidiair:
in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 13 november 2006 te Hillegom en/of Haarlem en/of Bennebroek, althans in Nederland (telkens) met [benadeelde] (geboren op 14 november 1990), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit meermalen, althans eenmaal
- de vagina van die [benadeelde] betasten en/of likken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten.

Vrijspraak feit 1

Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte vrij snel nadat de ontuchtige handelingen waren begonnen verder ging door handelingen te verrichten die bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Zij kan echter niet met zekerheid zeggen of dit vóór of na 14 november 2002 – haar twaalfde verjaardag – was. Met betrekking tot de gebeurtenis in de slaapkamer van de verdachte en haar moeder – het voor de eerste keer seksueel binnendringen – heeft de aangeefster verklaard dat dit overdag was en dat de verdachte toen een pak droeg. Daaruit heeft zij afgeleid dat hij toen misschien nog wel werkzaam was. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 16 januari 2003 werd ontslagen bij Fokker. Dit laat naar het oordeel van het hof de mogelijkheid open dat dit ook in de periode tussen 14 november 2002 en 16 januari 2003 – dus ná de twaalfde verjaardag van aangeefster – kan zijn geweest. De verdachte heeft niet ontkend dat de door hem verrichte ontuchtige handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de aangeefster, maar ook hij kon niet met zekerheid zeggen dat dit al in de onder 1 ten laste gelegde periode is gebeurd.
Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van het hof zeer waarschijnlijk dat het seksueel binnendringen reeds vóór de twaalfde verjaardag van aangeefster is begonnen, maar is dat op basis van het dossier niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast te stellen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen met betrekking tot de feiten 2 en 3 primair

Het hof komt tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij het hof – nu de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verhaa1 van aangifte van [benadeelde] van 16 december 2015 (dossierpagina’s 18 tot en met 30).

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 primair en laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
2:
in de periode van 14 november 2002 tot en met 13 november 2006 te Hillegom en Haarlem en Bennebroek, telkens met [benadeelde] , geboren op 14 november 1990, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , hebbende verdachte meermalen,
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd en
- zijn penis in de mond van die [benadeelde] geduwd en
- zijn vinger in de vagina van die [benadeelde] geduwd;
3 primair:
in de periode van 1 september 2002 tot en met 13 november 2008 te Hillegom en Haarlem en Bennebroek, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [benadeelde] , geboren op 14 november 1990, bestaande die ontucht hierin dat hij meermalen,
- de vagina van die [benadeelde] heeft betast en gelikt.
Hetgeen onder 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek, en de maatregel van contactverbod met [benadeelde] voor de duur van 5 jaren opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim zes jaar schuldig gemaakt aan het stelselmatig seksueel misbruiken van zijn stiefdochter, [benadeelde] , welk misbruik mede bestond uit het – zonder voorbehoedsmiddelen – seksueel binnendringen van het lichaam. De handelingen zijn begonnen toen zijn stiefdochter elf jaar oud was en zijn stelselmatig – soms dagelijks – doorgegaan tot in ieder geval haar achttiende levensjaar. De ontucht vond vooral plaats op diverse plekken in het woonhuis waar de verdachte, samen met de moeder en de broer van zijn stiefdochter woonde. Het ouderlijk huis is bij uitstek een plek waar een kind veilig moet kunnen zijn. De verdachte heeft echter op grove en stelselmatige wijze inbreuk gemaakt op haar veiligheid ten behoeve van zijn eigen seksueel gerief. Hij heeft zijn stiefdochter beïnvloed en emotioneel gemanipuleerd zodat zij meeging in zijn gedrag. Daarmee heeft hij als stiefvader misbruik gemaakt van de afhankelijke positie die zijn stiefdochter tegenover hem innam. Door het creëren van een vertrouwensband heeft de verdachte haar ertoe gebracht zijn handelen als normaal te beschouwen en daarin loyaal aan hem te blijven, terwijl dit gedrag haar (seksuele) ontwikkeling schade toebracht. De verdachte is gewoon doorgegaan met het seksueel misbruik van zijn stiefdochter zonder gebruik van voorbehoedsmiddelen, zelfs nadat zij zwanger bleek te zijn en een abortus moest ondergaan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als de onderhavige gedurende lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde] van 13 april 2018, die ter terechtzitting is voorgelezen, blijkt dat zij al jarenlang last heeft van de psychische gevolgen van verdachtes handelen. Daar is sinds kort ook een fysieke component bij gekomen, waarvoor de aangeefster in behandeling is bij een maag-, darm- en leverarts. Zij heeft sinds enkele jaren dagelijks last van onverklaarbare buikpijnen, die soms zo heftig zijn dat zij hierdoor niet kan werken. Haar behandelend arts heeft te kennen gegeven dat dit vaker voorkomt bij mensen die seksueel misbruikt zijn. Kortom, de verdachte heeft zijn stiefdochter door het stelselmatige misbruik geestelijk en lichamelijk ernstig beschadigd.
Daarnaast is de impact groot geweest voor de maatschappij in het algemeen en de familie van [benadeelde] alsmede de omgeving van de verdachte in het bijzonder. Een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de raadsvrouw is bepleit, doet naar het oordeel van het hof dan ook geen recht aan de lange duur en de ernst van de feiten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 april 2018 waaruit blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het door de Reclassering Nederland over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 16 maart 2017 en het evaluatieverslag van 6 december 2017. Uit dit evaluatieverslag volgt dat de behandeling van de verdachte bij De Waag plaatsvindt in een vrijwillig kader. De verdachte houdt zich goed aan alle afspraken en doet erg zijn best. Zowel de reclassering als De Waag schatten de kans op recidive in als laag. Tot slot heeft het hof in het voordeel van de verdachte meegewogen dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor de door hem gepleegde feiten in die zin dat hij de feiten reeds in een vroeg stadium heeft bekend, zijn spijt heeft betuigd en vrijwillig hulp heeft gezocht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en de maatregel van contactverbod van na te melden duur passend en geboden.

Dadelijke uitvoerbaarheid van contactverbod

Hoewel de kans op recidive laag is, heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat hij het liefst persoonlijk of per brief zijn spijt aan [benadeelde] zou willen betuigen. Derhalve moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, te weten aangeefster [benadeelde] , en zal het hof, gelet op artikel 38v, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in haar geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering
De vordering is niet door of namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 4 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximale duur van in totaal 6 (zes maanden).
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 16.000,00 (zestienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 16.000,00 (zestienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
115 (honderdvijftien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2002 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. A.M. Kengen en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 mei 2018.
mr. A.M. Kengen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]