In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tussen partijen [X] en [Y]. [X] had hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 4 december 2014 en 8 december 2016 waren gewezen. De kern van het geschil betrof de ontvankelijkheid van beide partijen in het hoger beroep, waarbij artikel 333 Rv en artikel 96 Rv van belang waren. Tijdens de zitting van de kantonrechter op 4 mei 2011 hebben partijen verzocht om de zaak aan zich te houden, maar er was geen expliciete verklaring dat zij het recht op hoger beroep voorbehouden. Het hof heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van die zitting geen uitdrukkelijke en eensluidende verklaring bevatte over het voorbehoud van hoger beroep. Hierdoor concludeerde het hof dat partijen niet-ontvankelijk waren in hun hoger beroep. Het hof heeft beide partijen in de kosten van het geding veroordeeld, waarbij [X] in de kosten van het principaal appel en [Y] in de kosten van het incidenteel appel werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en schriftelijke vastleggingen in procesrechtelijke procedures.