3.3Met hun eerste grief voeren zij aan dat er noch met betrekking tot het café, noch met betrekking tot de bovenwoning een tekortkoming is.
3.3.1.Over de exploitatie van het café hebben [appellanten] het volgende aangevoerd. Vanaf het begin van de huurovereenkomst deed [appellant sub 3] de feitelijke dagelijkse exploitatie van het café, dat ook “ [naam cafe] ” heet, en betaalde [appellant sub 3] de huurpenningen. [appellant sub 1] deed vooral de inkoop en de boekhouding en hij viel zo nu en dan in voor bardiensten. [appellant sub 1] heeft het gehuurde dus niet aan een (willekeurige) derde in gebruik gegeven, maar aan zijn broer. Van deze rolverdeling was [geïntimeerde] op de hoogte, zoals blijkt uit diens brief van 20 mei 2007 (rov. 2.1.4). In 2015 heeft [appellant sub 3] telefonisch contact gezocht met [geïntimeerde] om de tenaamstelling van de huurovereenkomst te wijzigen, maar [geïntimeerde] gaf hem te verstaan dat het hem, [geïntimeerde] , niet uitmaakte hoe het onderling werd geregeld. De laatste jaren is ook [appellante sub 4] betrokken bij de exploitatie maar zij heeft in de vof slechts 15% zeggenschap. De exploitatie is dan ook nog steeds in handen van [appellant sub 3] , die (anders dan de kantonrechter aannam) niet binnenkort met pensioen gaat maar, gezien zijn leeftijd (60 jaar), de komende jaren nog voor zijn inkomen van het café afhankelijk is.
3.3.2.Het hof overweegt als volgt. [appellant sub 3] en [appellante sub 4] , de broer en het nichtje van [appellant sub 1] , gelden in [appellant sub 1] relatie met [geïntimeerde] als derden. Ook voor het gebruik van het café door hen moest [appellant sub 1] daarom, gelet op het bepaalde in artikel 8 van de huurovereenkomst, de voorafgaande (schriftelijke) toestemming van [geïntimeerde] vragen. Gesteld noch gebleken is dat [appellant sub 1] dat heeft gedaan. Zijn stelling dat [geïntimeerde] van de exploitatie door [appellant sub 3] op de hoogte was heeft [appellant sub 1] onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Uit de brief van [geïntimeerde] van 20 mei 2007 waarnaar [appellant sub 1] verwijst blijkt alleen dat [appellant sub 3] bij het sluiten van de (nadere) overeenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant sub 1] in 2007 aanwezig was. Die enkele aanwezigheid impliceert niet dat [appellant sub 3] en niet [appellant sub 1] de exploitant was, laat staan dat [geïntimeerde] dat wist. Bovendien heeft uitsluitend [appellant sub 1] het toen besproken document als huurder ondertekend. Uit de tussen [geïntimeerde] en [appellant sub 1] voordien (en overigens ook nadien) gevoerde correspondentie, waarin [geïntimeerde] zich steeds uitsluitend tot [appellant sub 1] richtte en [appellant sub 1] daarop antwoordde, kan slechts worden afgeleid dat [appellant sub 1] zichzelf jegens [geïntimeerde] als enige huurder presenteerde; van [appellant sub 3] wordt in de correspondentie niet gerept. Voor de stelling dat [appellant sub 3] contactpersoon voor [geïntimeerde] was, is dan ook geen grond aangevoerd. Ook indien [appellant sub 3] steeds de huurpenningen voldeed ( [geïntimeerde] bestrijdt dat) hoefde [geïntimeerde] daaruit niet af te leiden dat [appellant sub 3] de exploitant was. Blijkens de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte bankafschriften valt uit de omschrijving niet (steeds) af te leiden dat [appellant sub 3] de betaling deed, maar bovendien kon, ook als dat anders was, [appellant sub 3] bevrijdend voor [appellant sub 1] betalen. Ook als het café tevens “ [naam cafe] ” heette, is dat geen toereikende aanwijzing dat [appellant sub 1] de exploitatie aan [appellant sub 3] uit handen had gegeven en dat [geïntimeerde] daarvan op de hoogte én daarmee akkoord was. Dat de vof als exploitant van het café bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven kan [geïntimeerde] niet worden tegengeworpen, nu voor hem geen aanleiding bestond eraan te twijfelen wie zijn huurder was. [geïntimeerde] heeft betwist dat [appellant sub 3] hem telefonisch heeft gevraagd de tenaamstelling van de huurovereenkomst te wijzigen; nu [appellanten] hun stelling dat [appellant sub 3] dat wel heeft gedaan niet concreet te bewijzen hebben aangeboden, gaat het hof daaraan voorbij.
3.3.3.Voor zover [appellanten] een grief hebben willen richten tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering van [geïntimeerde] tot ontbinding is verjaard, hebben zij nagelaten voldoende duidelijk toe te lichten waarom dat oordeel onjuist zou zijn. Ook het beroep op rechtsverwerking van [appellanten] faalt als onvoldoende concreet toegelicht. [geïntimeerde] heeft overigens zijn recht om [appellant sub 1] de exploitatie door [appellant sub 3] tegen te werpen reeds niet verwerkt omdat niet aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] (veel) eerder dan, zoals hij aanvoert, in 2016 met de exploitatie door [appellant sub 3] bekend is geraakt.
3.3.4.Volgens [appellanten] is de exploitatie door [appellant sub 3] en/of toetreding van [appellante sub 4] voor [geïntimeerde] niet nadelig (gebleken), maar dat neemt niet weg dat deze exploitatie meebrengt dat [appellant sub 1] jegens [geïntimeerde] tekortschiet. [geïntimeerde] hoeft als verhuurder immers niet te dulden dat personen waar hij niet mee bekend is, waar hij geen contractuele band mee heeft en waarover hij geen controle over kan uitoefenen, in het gehuurde een onderneming exploiteren. [appellant sub 1] is bij die exploitatie niet betrokken; uit de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte drank- en horecavergunning d.d. 3 april 2013 respectievelijk exploitatievergunning d.d. 10 november 2014 volgt dat deze op de namen van [appellant sub 3] en [appellante sub 4] staan, niet (ook) op naam van [appellant sub 1] .
3.3.5.Met betrekking tot het café is [appellant sub 1] dus tekortgeschoten.
3.3.6.Over de bovenwoning hebben [appellanten] aangevoerd dat [geïntimeerde] vanaf het begin van de huurovereenkomst wist dat [appellant sub 1] daar niet zelf zou gaan wonen, omdat [geïntimeerde] alle brieven aan [appellant sub 1] steeds naar [appellant sub 1] woonadres in [woonplaats 1] stuurde. Verder stellen zij dat er alleen personen in de woning verbleven die op enigerlei wijze een relatie met het café hadden; dat kon ook niet anders omdat de woning slechts via het café bereikbaar was. Volgens hen is het gebruikelijk dat in een bovenwoning als de onderhavige personen mogen wonen, zolang zij een band met de horecaruimte hebben. De bovenwoning is bovendien door hen ook niet (onder)verhuurd, maar slechts in gebruik gegeven, soms tegen een kostenvergoeding. Volgens [appellanten] heeft [appellante sub 4] (die vanaf 2005 in het café werkte) in 2007 geregeld gebruik gemaakt van de woning en heeft in die periode een vriendin van haar ook in de woning gewoond en zich daar ingeschreven. Na de aanschrijving door [geïntimeerde] in 2010 (waaraan door [appellant sub 1] gevolg is gegeven) is een werknemer van het café in de bovenwoning komen wonen; in 2013 is diens toenmalige partner, [A] bij hem ingetrokken. Nadat de relatie met de werknemer was verbroken heeft [A] nog enige tijd in de bovenwoning gewoond en hand- en spandiensten voor het café verricht.
3.3.7.[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij nooit heeft geëist dat [appellant sub 1] in de bovenwoning zou wonen (de bovenverdiepingen zouden als opslagruimten worden gebruikt en daarop was ook de huurprijs gebaseerd): artikel 8 van de (door hem opgestelde) huurovereenkomst, uitgelegd volgens haar letterlijke bewoordingen, brengt volgens [geïntimeerde] mee dat voor onderhuur aan dan wel gebruik van (een deel van) het gehuurde door derden steeds voorafgaande schriftelijke toestemming is vereist. [appellant sub 1] heeft niet gesteld dat hij [geïntimeerde] voorafgaand (schriftelijk) om toestemming heeft gevraagd om de onder 3.3.6 vermelde personen de bovenwoning te laten gebruiken. Evenmin hebben [appellanten] met hun betoog over hetgeen volgens hen gebruikelijk is, voldoende concreet de stelling betrokken dat artikel 8, ondanks de bewoordingen van die bepaling, tussen partijen zo moet worden uitgelegd dat het gebruik van de bovenwoning door aan het café verbonden personen reeds was toegestaan zonder voorafgaande (schriftelijke) toestemming. Dat die uitleg de juiste is, is ook niet gebleken. Weliswaar was de aanleiding van de brief van [geïntimeerde] aan [appellant sub 1] van 28 mei 2010 dat de gemeente had geconstateerd dat de bovenwoning werd bewoond door personen die geen relatie hadden met het café, hetgeen strijdig was met het vigerende bouwbesluit, maar uit hetgeen [geïntimeerde] in zijn brief aan [appellant sub 1] schrijft kan niet worden afgeleid dat voorafgaande (schriftelijke) toestemming niet nodig was als werd voldaan aan de eisen die de gemeente aan de bewoning stelde. [appellant sub 1] heeft als huurder dan ook in strijd met artikel 8 van de huurovereenkomst de bovenwoning meermalen aan derden in gebruik gegeven, zo al niet van onderhuur kan worden gesproken.