Uitspraak
De feiten en de rechtsgang
.Het hof heeft voorts kennisgenomen van de stukken betrekking hebbend op de
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 april 2018 een beschikking gegeven op het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, geboren in 1982 en zonder vaste woon- of verblijfplaats. De verdachte was gedetineerd en had een gevangenisstraf van 42 maanden opgelegd gekregen voor de invoer van cocaïne. Het hof heeft kennisgenomen van het verzoek van de verdachte om zijn voorlopige hechtenis te schorsen, zodat hij naar Pakistan kon reizen om zijn familie te ondersteunen na het overlijden van zijn broer. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, gehoord. Het hof heeft gelet op artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering en de relevante stukken, waaronder het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 oktober 2017.
Het hof heeft vastgesteld dat de voorlopige hechtenis van de verdachte is gegrond op vluchtgevaar en de zogenoemde 12-jaarsgrond, die betrekking heeft op de geschokte rechtsorde. Ondanks het verzoek van de verdachte om schorsing, heeft het hof geen vertrouwen in de vrijwillige terugkeer van de verdachte voor zijn verdere berechting. Het hof heeft daarom besloten het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen. De beschikking is gegeven door de voorzitter, mr. J.L. Bruinsma, en de raadsheren mrs. M. Senden en J. Piena, in tegenwoordigheid van griffier mr. D. Boessenkool.