ECLI:NL:GHAMS:2018:1459

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
13/701386-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot gevangenhouding en voorlopige hechtenis in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2018, die een bevel tot gevangenhouding van de verdachte had gegeven. De verdachte, geboren in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op dat moment gedetineerd in een huis van bewaring. Het hof heeft kennisgenomen van de akte van de griffier van de rechtbank, waarin hoger beroep werd ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte, mr. N. El Farougui, gehoord, die de zaak overnam van haar kantoorgenote mr. M.R.F. van Raab van Canstein.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en vastgesteld dat het bevel tot gevangenhouding niet was ondertekend door de rechter die het had uitgevaardigd en dat de gronden voor de voorlopige hechtenis ontbraken. Desondanks oordeelde het hof dat deze procedurele tekortkomingen niet leidden tot nietigheid van het bevel, aangezien de belangen van de verdachte voldoende waren gewaarborgd. Het hof merkte op dat de beslissing ter terechtzitting was genomen en dat de aantekening van het mondeling vonnis wel was ondertekend door de politierechter. Bovendien waren de gronden voor de voorlopige hechtenis wel aangekruist op het vertaalde bevel.

Het hof concludeerde dat er vluchtgevaar aanwezig was, gezien het feit dat de verdachte zich ook in andere delen van Europa had opgehouden. Het hof oordeelde dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht niet evident buiten de gebruikelijke bandbreedte viel voor soortgelijke zaken. Het verzoek van de verdachte tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen, omdat de aangevoerde redenen niet opwogen tegen de maatschappelijke veiligheid. De beschikking werd afgegeven door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

13/701386-18
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[naam] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in het huis van bewaring [gedetineerd] ,
tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2018, houdende bevel tot zijn gevangenhouding.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van
12 maart 2018, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte, mr. N. El Farougui, die de zaak heeft overgenomen van haar kantoorgenote mr. M.R.F. van Raab van Canstein.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beslissing waarvan beroep en de gronden waarop deze berust.
Het hof stelt vast dat het bevel gevangenneming niet door de rechter die daartoe heeft beslist is ondertekend en niet de gronden van de voorlopige hechtenis bevat. Op grond van artikel 78, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is ondertekening wel vereist, maar dit voorschrift is niet bedreigd met nietigheid. Het hof overweegt verder dat de belangen van de verdachte voldoende zijn gewaarborgd nu niet in geschil is dat de beslissing ter terechtzitting is genomen. Dit is in de aantekening van het mondeling vonnis (AMV) opgenomen. De AMV is wel ondertekend door de politierechter. Het hof stelt verder vast dat de gronden wel waren aangekruist op het vertaalde bevel tot gevangenneming. Gesteld noch gebleken is dat de verdachte door deze gang van zaken in enig belang is geschaad. Het hof zal aan het hiervoor geconstateerde verzuim daarom geen consequenties verbinden.
Het hof acht vluchtgevaar aanwezig nu uit het dossier blijkt dat de verdachte zich ook elders in Europa heeft opgehouden en daarom niet duidelijk is dat hij daadwerkelijk in Roemenië verblijft en aldaar voor justitie te vinden is.
Het hof is van oordeel dat een omstandigheid als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv zich thans niet voordoet. Weliswaar is door de raadsman gewezen op de LOVS-oriëntatiepunten, maar daaruit valt niet af te leiden dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis in het kader van dit bevel heeft doorgebracht evident buiten de bandbreedte valt van straffen die door de rechter in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Met betrekking tot het door de verdachte mondeling gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis geldt dat dit verzoek moet worden afgewezen, omdat hetgeen is aangevoerd onvoldoende is om het belang dat de verdachte heeft bij zijn invrijheidstelling te 13/701386-18
laten prevaleren boven de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beslissing.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 11 april 2018 in raadkamer van dit hof door
mr. J. Piena, voorzitter,
mrs. J.L. Bruinsma en M. Senden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 11 april 2018,
de advocaat-generaal