ECLI:NL:GHAMS:2018:1424

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
23-002173-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met psychische problematiek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.000, te vervangen door 20 dagen hechtenis, voor mishandeling van het slachtoffer op 22 februari 2016 te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarbij hij stelde dat hij handelde uit noodweer. Het hof heeft het verweer verworpen en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer meermalen tegen het hoofd heeft gestompt, wat pijn en letsel heeft veroorzaakt. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat de mishandeling strafbaar was. De verdachte leed ten tijde van de feiten aan psychische problematiek, wat in strafmatigende zin is meegewogen. Uiteindelijk heeft het hof de geldboete verlaagd naar € 500 en 10 dagen hechtenis opgelegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 920 aan schadevergoeding moet betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002173-17
datum uitspraak: 13 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-039471-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 februari 2016 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door opzettelijk mishandelend die [slachtoffer] (meermalen) tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen, waardoor die [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, met daarin opgenomen de aantekening van het vonnis, niet op de voorgeschreven wijze is ondertekend.

Bewijsoverweging

Het hof begrijpt uit hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht dat hij van mening is dat hij heeft gehandeld uit noodweer, zodat hij zou moeten worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof acht aannemelijk dat de verdachte, die over het trottoir fietste, door een aanraking met de aangever ten val is gekomen en dat beiden vervolgens naar elkaar hebben geschreeuwd. Vast staat dat de verdachte daarna op de aangever is afgelopen en hem een paar klappen heeft gegeven. Niet aannemelijk is geworden dat er op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, zodat het verweer reeds daarom wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 februari 2016 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door opzettelijk die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd te stompen, waardoor die [slachtoffer] pijn en letsel heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 800, te vervangen door 16 dagen hechtenis.
De verdachte heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met het gedrag van de aangever, nu deze hem ook heeft mishandeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op de openbare weg schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer in zijn gezicht te stompen. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de behandelaar van de verdachte bij Mentrum, [naam], als deskundige verklaard dat bij de verdachte een psychose is geconstateerd en dat hij daarvoor sinds maart 2017 bij Mentrum behandeld wordt. Uit de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep in samenhang met de verklaring van de deskundige, is voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte ook ten tijde van het bewezenverklaarde in enige mate aan deze psychische problematiek leed. Het hof houdt hiermee in strafmatigende zin rekening.
Het hof acht, alles afwegende en aansluiting zoekend bij straffen die voor feiten als het onderhavige plegen te worden opgelegd, een geldboete ter hoogte van € 500 passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.170, bestaande uit € 820 aan materiële schade en € 350 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 820 aan materiële schade en een bedrag van € 250 aan immateriële schade. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering geheel dient te worden toegewezen.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich niet kan verenigen met de vordering, nu de schade aan de telefoon niet het gevolg kan zijn van de gedraging van de verdachte, daar de aangever de telefoon volgens de verdachte niet in zijn handen had.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Anders dan de verdachte is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de schade aan de telefoon – evenals de overige geleden schade - is ontstaan door het handelen van de verdachte. De verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade, die door hem overigens niet is betwist, gehouden, met dien verstande dat het hof de schade met betrekking tot de telefoon waardeert op € 250.
Immateriële schade
Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid op € 250, waarbij het hof heeft gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen pleegt te worden toegekend.
Voor zover de vordering ten aanzien van de materiële en immateriële schade niet is toegewezen, levert zij een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij in zoverre in de vordering niet kan worden ontvangen en zij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 920,00 (negenhonderdtwintig euro), bestaande uit € 670,00 (zeshonderdzeventig euro) aan materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 920,00 (negenhonderdtwintig euro), bestaande uit € 670,00 (zeshonderdzeventig euro) aan materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 22 februari 2016.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M.J.A. Duker en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van R. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 april 2018.
Mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]