2.2Het gaat in deze zaak - samengevat - om het volgende:
2.2.1[appellante] , geboren [in] 1965, is [in] 2002 in dienst getreden bij KBO. De laatste functie die [appellante] vervulde, is die van (parttime) leerkracht met een salaris van € 1.554,36 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en emolumenten.
2.2.2Op 7 maart 2013 is [appellante] ziek gemeld nadat bij haar Multiple Sclerose (MS) was geconstateerd. [appellante] is tot het einde van de arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt gebleven.
2.2.3Tot eind januari 2014 had [appellante] geen benutbare mogelijkheden voor re‑integratie.
2.2.4Bij brief van 23 januari 2014 heeft de bedrijfsarts geadviseerd te beginnen met het terugkeertraject. Het advies was te starten met 1-2 maal per week circa 2
uur met niet klasgebonden taken. De bedrijfsarts achtte voorts de inzet van een jobcoach van Heliomare aangewezen.
Bij brief van 12 maart 2014 heeft de bedrijfsarts bericht dat [appellante] wellicht ook klasgebonden taken zou kunnen uitvoeren, maar dan in een boventallige situatie.
2.2.5Tijdens een intake gesprek bij Heliomare op 11 april 2014 tussen [appellante] (en haar echtgenoot), [echtgenoot van appellante] (hierna: [echtgenoot van appellante] ) van KBO en jobcoach [de jobcoach] (hierna: de jobcoach) is onder meer afgesproken dat [appellante] op 16 mei 2014 zou starten met 1 uur aanwezigheid per dag. [appellante] heeft te kennen gegeven dat zij haar collega [collega] graag als ‘maatje’ wilde.
2.2.6Bij brief van 26 mei 2014 heeft de bedrijfsarts geadviseerd ten aanzien van klasgebonden taken te streven naar één klas/groep leerlingen en één klaslokaal, opdat [appellante] geen energie zou hoeven te steken in wisselende omstandigheden of het telkens verplaatsen van hulpmiddelen.
2.2.7Op 27 juni 2014 heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden tussen [appellante] , [echtgenoot van appellante] en de jobcoach. In het van dit gesprek opgemaakte verslag is (onder meer) vermeld dat [echtgenoot van appellante] in het nieuwe schooljaar samen met [appellante] en haar collega [collega] zal bespreken hoe het opbouwschema van de werkzaamheden van [appellante] in de groep van [collega] er uit zal zien. Tevens staat in dit verslag dat [appellante] mededeelde dat zij al een spraakversterker had gekregen en dat zij een goede zitgelegenheid nodig had.
2.2.8Op 16 september 2014 heeft Heliomare een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht. De arbeidsdeskundige schreef onder meer:
“De belastbaarheid ten aanzien van werktijden is niet veranderd. Thans is werknemer in de praktijk nog steeds 2 uur per dag belastbaar in aangepast werk.” De arbeidsdeskundige concludeerde voorts dat structurele aanpassingen noodzakelijk waren voor [appellante] om in het eigen werk binnen haar mogelijkheden te kunnen gaan en blijven functioneren. De deskundige noemde in dit verband onder meer het zoveel mogelijk beperken van wisselende omstandigheden en het verplaatsen van hulpmiddelen, een stemversterker en een adequate stoel of kruk.
2.2.9Op 3 oktober 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] (en haar
echtgenoot), de jobcoach, de personeelsadviseur van KBO en [echtgenoot van appellante] over de conclusies uit genoemd arbeidsdeskundig rapport. Afgesproken is onder meer dat [appellante] vooralsnog zou re-integreren in de groep van [collega] (groep 6) en dat [appellante] offertes zou aanvragen voor aanpassingen op de werkplek zoals zit-sta meubilair en een aanpassing digibord. In december 2014 is de aangepaste stoel aangeschaft. Een digibord is niet aangeschaft maar KBO heeft [appellante] toegezegd dat een digibord zou worden aangeschaft zodra [appellante] daadwerkelijk weer lesgevende taken zou verrichten. Met betrekking tot de plaats van [appellante] in de formatie zijn partijen niet tot overeenstemming gekomen en is afgesproken dat zowel [appellante] als KBO een deskundigenoordeel aan het UWV zouden vragen.
2.2.10Het UWV heeft op respectievelijk 10 en 11 november 2014 deskundigenoordelen uitgebracht. Deze hebben beide als conclusie dat de re-integratie-inspanningen van KBO onvoldoende zijn geweest, dat er onvoldoende rekening is gehouden met de adviezen van de arbeidsdeskundige en de jobcoach en dat het reeds nu inzetten van [appellante] in twee groepen niet werd geadviseerd.
2.2.11Op 28 november 2014 zijn de deskundigenoordelen door partijen besproken. Blijkens het van dat gesprek opgemaakte verslag heeft [de directeur] (hierna: [de directeur] ), leidinggevende van [echtgenoot van appellante] , met betrekking tot de onwenselijkheid van het werken in twee groepen en de wenselijkheid in een vast lokaal te werken toegelicht dat daarover een afspraak mogelijk was maar niet voor een periode van meerdere jaren. Partijen hebben afgesproken dat in het dossier van [appellante] zou worden opgenomen: “
We ( [appellante] , leidinggevende en directeur van de Stichting Haarlem-Schoten) gaan zorgen voor een vast aangepast lokaal, waar je vanaf de start van het schooljaar 2015/2016 tot eind van het schooljaar 2015-2016 in kan werken in de groep 6,7 of 8. In december 2015 bespreken we ( [appellante] , leidinggevende en directeur van stichting Haarlem-Schoten) de afspraak voor het schooljaar 2016-2017.”
2.2.12Nadat [appellante] op 11 december 2014 een WIA-uitkering had aangevraagd, heeft het UWV bij beslissing van 11 februari 2015 aan [appellante] medegedeeld dat de behandeling van de aanvraag was uitgesteld omdat KBO haar re-integratieverplichtingen niet was nagekomen. Het UWV heeft aan KBO een loonsanctie opgelegd, inhoudend dat zij het loon aan [appellante] moest doorbetalen tot 4 maart 2015.
2.2.13Op 13 februari 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] en [de directeur] . Bij e-mail van 20 februari 2015 heeft [de directeur] [appellante] bericht dat de re‑integratie voor de rest van het schooljaar kon plaatsvinden in groep 6 bij [collega] en dat de afspraak voor het komende schooljaar was dat [appellante] zou gaan werken in groep 6 naast [collega] .
2.2.14Op 20 maart 2015 is er een gesprek geweest tussen [appellante] en KBO waarin [appellante] heeft verklaard dat zij een arbeidsconflict ervoer.
2.2.15Naar aanleiding van een gesprek met [appellante] op 31 maart 2015 heeft de bedrijfsarts in een advies van 1 april 2015 vermeld dat [appellante] medisch gezien nog steeds in staat geacht kan worden te starten met re-integratie. De bedrijfsarts schreef verder: “
Er is echter een arbeidsconflict ontstaan en dit dient eerst opgelost te worden om te komen tot goede afspraken omtrent de re-integratie. Ik adviseer hiervoor een mediationtraject te starten.“
2.2.16Bij brief van 7 april 2015 heeft [de directeur] [appellante] medegedeeld dat zij, hoewel zij zelf geen voorstander was van mediation in deze fase van de re-integratie, naar aanleiding van het advies van de bedrijfsarts van 1 april 2015 heeft besloten het advies met betrekking tot mediation wel op te volgen. Tevens schreef [de directeur] : “
In de gesprekken die we afgelopen maanden hebben gevoerd, heb ik al duidelijk gemaakt dat aan alle voorwaarden m.b.t de re-integratie is voldaan. In de verslagen van deze gesprekken kun je lezen dat er niets is, dat de start van de re-integratie op dit moment in de weg staat. Daarom hierbij de oproep om op vrijdag 10 april om 10.00 uur aanwezig te zijn op de [school] , locatie [locatie] om te starten met re-integratiewerkzaamheden. Tijdens je re-integratiemomenten op de dinsdagen en vrijdagen kan er dan tevens afstemming plaatsvinden over een mediationtraject. Indien je geen gehoor geeft aan de oproep om op 10 april a.s. je re-integratiewerkzaamheden te verrichten, dan verneem ik graag schriftelijk een inhoudelijke motivatie waarom je jezelf niet in staat acht te werken.”
2.2.17[appellante] is op 10 april 2015 op de in de e-mail genoemde school verschenen, daar ontvangen door leidinggevende [X] (hierna: [X] ) en kort na aankomst weer vertrokken. [appellante] heeft bij e-mail van 13 april 2015 aan [de directeur] medegedeeld dat het door [X] aan haar overgelegde opbouwschema niet in overleg met haar is opgesteld en niet voldeed aan de voorwaarden die de bedrijfsarts en de jobcoach hadden geadviseerd en dat er eerst duidelijke afspraken over haar re-integratie gemaakt moesten worden. [X] heeft bij e-mail van 10 april 2015 aan [de directeur] een andere visie op de gebeurtenissen op 10 april 2015 gegeven, namelijk dat het de bedoeling was juist op die dag het tijdpad, waarin de opbouw van de werkzaamheden stond beschreven, samen met [appellante] concreet in te vullen en vast te stellen.
2.2.18Na een intakegesprek heeft op 13 mei 2015 een eerste mediation-sessie plaatsgevonden. De bedrijfsarts heeft in het logboek op 28 mei 2015 geschreven: “
De mediation heeft niet tot een oplossing van de arbeidsproblematiek geleid en besloten is een spoor 2 re-integratietraject in te zetten.”
2.2.19Op 22 juni 2015 heeft een intake bij Heliomare plaatsgevonden voor het opstarten van een spoor 2 traject. In het logboek van de bedrijfsarts (onder de datum 23 juni 2015) is vermeld dat Heliomare [appellante] heeft geadviseerd psychische hulp te zoeken. Psychologische ondersteuning is vervolgens door KBO voor [appellante] ingekocht. Bij e-mail van 7 juli 2015 heeft Heliomare medegedeeld dat zij geen passend spoor 2 traject kon inzetten.
2.2.20Op 20 augustus 2015 heeft een intakegesprek plaatsgevonden bij het door KBO ingeschakelde bureau Enroute voor de begeleiding van de re-integratie in spoor 2. Ook volgens Enroute kon echter geen passend traject worden geboden, maar moesten eerst de mogelijkheden in spoor 1 nader worden onderzocht. Pas als vaststond dat hiervoor geen mogelijkheden waren, kon een tweede spoortraject worden ingezet.
2.2.21Op 3 september 2015 heeft [appellante] nogmaals een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd omtrent de vraag of KBO voldeed aan haar re‑integratieverplichtingen. Op 29 oktober 2015 heeft het UWV - op basis van een arbeidsdeskundige rapportage van 28 oktober 2015 - geoordeeld dat KBO voldoende meewerkte aan de re-integratie van [appellante] . In de arbeidsdeskundige rapportage is onder meer vermeld: ‘(...)
De werkgever heeft werknemer een aanbod gedaan voor het schooljaar 2015-2016 voor werkzaamheden in 1 groep op 1 locatie. (...) Gezien de belastbaarheid die is vastgesteld door de bedrijfsarts zijn de aangeboden werkzaamheden passend. De werkgever heeft m.i. terecht een dwingende oproep gedaan aan werknemer om te starten met de re-integratie. De inzet van mediation in de vastgelopen situatie is adequaat. (…).
2.2.22KBO heeft [appellante] op 27 november 2015 opgeroepen voor re-integratie in spoor 1, waarna [appellante] op 15 december 205 in de klas van [collega] aanwezig is geweest.
2.2.23Naar aanleiding van een verzoek van KBO heeft het UWV bij beslissing van
15 december 2015 geoordeeld dat KBO voldeed aan haar re-integratieverplichtingen en is de loonsanctie opgeheven met ingang van 17 december 2015. Bij brief van diezelfde datum heeft het UWV aan [appellante] meegedeeld dat de aanvraag voor een WIA-uitkering per 17 december 2015 alsnog in behandeling zou worden genomen.
Op 26 januari 2016 heeft [appellante] bezwaar aangetekend tegen de beslissing van het UWV van 15 december 2015.
2.2.24Op 24 december 2015 had [appellante] een afspraak bij de bedrijfsarts. Deze heeft
vastgesteld dat sprake was van een arbeidsproblematiek die de re-integratie belemmerde en een negatieve invloed had op het medisch beeld van [appellante] . De bedrijfsarts heeft geadviseerd dit op te lossen alvorens de re-integratie voort te zetten.
2.2.25Bij beslissing van 26 januari 2016 is de arbeidsongeschiktheid van [appellante] vastgesteld op 44,42 procent (categorie 35-80 procent) en is er een WIA-uitkering toegekend. [appellante] heeft op 7 maart 2016 bezwaar aangetekend tegen deze beslissing.
2.2.26Op 11 maart 2016 is wederom een mediationtraject tussen partijen gestart, dat is afgesloten op 16 juni 2016 zonder dat partijen tot een vergelijk zijn gekomen.
2.2.27Op 4 augustus 2016 heeft het UWV beslist op de bezwaren van [appellante] tegen de beslissingen van 15 december 2015 en van 26 januari 2016. Het bezwaar tegen de beslissing van 26 januari 2016 met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidspercentage is gegrond verklaard. Die beslissing is herroepen in die zin dat [appellante] 100 procent arbeidsongeschikt werd geacht.
Het bezwaar tegen de beslissing van 15 december 2015 inzake het herstel van de
tekortkomingen van KBO in het nakomen van de re-integratieverplichtingen en het opheffen van de loonsanctie is ongegrond verklaard.
2.2.28Op 7 oktober 2016 heeft KBO toestemming aan het UWV gevraagd de
arbeidsovereenkomst met [appellante] op te mogen zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Op 24 november 2016 heeft UWV de toestemming verleend. Vervolgens heeft KBO het dienstverband van [appellante] opgezegd bij brief van 30 november 2016 met ingang van 31 januari 2017.
2.2.29KBO heeft een transitievergoeding van € 10.974,79 bruto aan [appellante] betaald.