ECLI:NL:GHAMS:2018:1392

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
200.218.597/01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over de uitvoerbaarheid van een verstekvonnis in een huurgeschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door twee appellanten tegen Woningstichting Eigen Haard. De appellanten, die sinds 19 juli 2007 een woning huren van Eigen Haard, zijn in hoger beroep gekomen van een verstekvonnis van de kantonrechter van 28 februari 2017, waarin de huurovereenkomst is ontbonden en de appellanten zijn veroordeeld tot ontruiming van de woning. De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam had eerder op 24 maart 2017 de ontruimingsvordering afgewezen, maar Eigen Haard heeft vervolgens een bodemprocedure aangespannen die leidde tot het verstekvonnis. De appellanten hebben verzet aangetekend tegen dit vonnis en vorderen in hoger beroep dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis wordt verboden totdat in de verzetprocedure is beslist.

Het hof heeft de grieven van de appellanten behandeld, maar oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983 als uitgangspunt heeft genomen. Dit arrest stelt dat ook bij verstekvonnissen het Ritzen-Hoekstra-criterium van toepassing is, wat betekent dat een verstekvonnis uitvoerbaar bij voorraad moet zijn, tenzij er sprake is van misbruik van bevoegdheid. De appellanten hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Het hof concludeert dat de grieven falen en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.218.597/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C13/625906/ KG ZA 17-341
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 april 2018
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellant sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. D.G. Peters te Amsterdam,
tegen
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Groenewoud te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna respectievelijk [appellanten] en Eigen Haard genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 20 april 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2017, in kort geding gewezen tussen [appellanten] als eisers en Eigen Haard als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met productie.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van eisers in eerste aanleg zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Eigen Haard heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2. Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat, voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.
2.1.
Met ingang van 19 juli 2007 huurden [appellanten] van Eigen Haard de woning aan de [adres] (hierna: de woning) tegen een maandelijkse huur van € 802,24.
2.2.
Bij vonnis in kort geding van 17 augustus 2016 heeft de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam de door Eigen Haard ingestelde ontruimingsvordering en de vordering tot betaling van een contractuele boete van € 4.500,= met proceskosten, na het voeren van verweer door [appellanten] , afgewezen.
2.3.
Eigen Haard is hierop een bodemprocedure begonnen. Bij verstekvonnis van 28 februari 2017 van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam is de tussen partijen gesloten huurovereenkomst ontbonden, zijn [appellanten] veroordeeld om de woning te ontruimen en zijn zij veroordeeld om aan Eigen Haard te voldoen € 802,24 voor elke maand of gedeelte daarvan gedurende welke [appellanten] na 28 februari 2017 in de woning blijven, een contractuele boete van € 4.500,= en tot betaling van de proceskosten.
2.4.
Bij exploot van 16 maart 2017 is het verstekvonnis van 28 februari 2017 aan [appellanten] betekend, waarbij onder meer de ontruiming van de woning is aangezegd op 27 maart 2017.
2.5.
[appellanten] hebben verzet ingesteld tegen het verstekvonnis.

3.Beoordeling

3.1.
[appellanten] vorderen dat Eigen Haard zal worden verboden het verstekvonnis van 28 februari 2017 ten uitvoer te leggen dan wel de woning te ontruimen totdat in de door hen aanhangig gemaakte verzetprocedure is beslist. De voorzieningenrechter heeft deze vordering bij het thans bestreden vonnis afgewezen en [appellanten] in de proceskosten verwezen. In hoger beroep voeren [appellanten] aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983, NJ 1984/145 (Ritzen c.s./Hoekstra) als uitgangspunt heeft genomen en als tweede grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen volledige belangenafweging heeft gemaakt.
3.2.
Het hof zal de grieven behandelen, hoewel blijkens de memorie van grieven inmiddels tot ontruiming van de woning is overgegaan. [appellanten] hebben daarom geen belang meer bij toewijzing van hun vordering, maar nog wel bij beoordeling van de grieven in verband met de in eerste aanleg ten laste van hen uitgesproken proceskostenveroordeling.
3.3.
Er is geen goede reden om de maatstaf van genoemd arrest van de Hoge Raad niet in beginsel ook bij de tenuitvoerlegging van verstekvonnissen toe te passen. Ook een verstekvonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard moet tenuitvoergelegd kunnen worden tenzij sprake is van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van de executant, hetgeen het geval kan zijn als het vonnis op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag berust of na dit vonnis feiten zijn voorgevallen of aan het licht gekomen die klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan. [appellanten] hebben geen omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat op dit uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. De voorzieningenrechter heeft dus genoemd arrest bij de beoordeling van de vordering van [appellanten] terecht tot uitgangspunt genomen.
3.4.
[appellanten] hebben geen feiten en omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat in dit geval de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 18 februari 2017 misbruik van bevoegdheid door Eigen Haard oplevert. Niet gesteld of gebleken is dat het verstekvonnis op een feitelijke of juridische misslag berust. [appellanten] hebben geen feiten gesteld die na het verstekvonnis zijn voorgevallen of aan het licht gekomen die een noodtoestand voor hen doet ontstaan. Dat de heer [appellant sub 1] na het vonnis van de voorzieningenrechter in een crisis is beland en is opgenomen op de afdeling psychiatrie van het OLVG en dat hij na de ontruiming van de woning, waarbij een groot deel van de inboedel is vernietigd, in een auto slaapt en mevrouw [appellant sub 2] bij haar dochter verblijft - van al welke stellingen Eigen Haard de juistheid overigens betwist en [appellanten] geen nadere onderbouwing heeft gegeven zodat reeds om die reden daaraan voorbij moet worden gegaan -, leidt niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheden zijn immers terug te voeren op de (dreigende en inmiddels uitgevoerde) tenuitvoerlegging van het verstekvonnis en kunnen niet als een nieuw feit in de zin van de hierboven aangeduide maatstaf worden aangemerkt.
3.5.
De door [appellanten] aangevoerde grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Eigen Haard begroot op € 716,= aan verschotten en € 894,= voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, J.E. Molenaar en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.