ECLI:NL:GHAMS:2018:1318

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
200.212.261/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en behoefte aan de hand van behoeftelijst in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft het hof verzocht om de man, verweerder in het principaal hoger beroep, te verplichten een hogere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen te betalen. De man heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de kinderalimentatie te verlagen. Het huwelijk van partijen is op 24 augustus 2016 ontbonden, en zij zijn de ouders van twee kinderen, geboren in 2000 en 2005. De rechtbank Amsterdam had eerder bepaald dat de man € 1.065,- en € 1.087,- per maand moest betalen als kinderalimentatie. De vrouw betwistte deze bedragen en stelde dat de man € 1.500,- per kind per maand zou moeten betalen. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld aan de hand van de werkelijke kosten en de financiële situatie van partijen. Het hof heeft geoordeeld dat de man voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Uiteindelijk heeft het hof de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 1.244,- per maand van 24 februari 2016 tot 21 december 2016 en € 1.078,- per maand vanaf 21 december 2016, met terugwerkende kracht. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.212.261/01
zaaknummer rechtbank: C/13/600904 / FA RK 16-245 (LH/MBE)
beschikking van de meervoudige kamer van 17 april 2018 inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Shawky te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.T. Doijer te Haarlem.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 21 maart 2017 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 21 december 2016.
2.2
De man heeft op 11 september 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 24 oktober 2017 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een brief van de zijde van de man van 7 november 2017 met bijlagen, ingekomen op 8 november 2017.
2.5
De minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind a] ) heeft bij brief van 18 oktober 2017 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 20 november 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 24 augustus 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 22 juni 2016 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind a] , geboren [in] 2000;
- [B] (hierna te noemen: [kind b] ), geboren [in] 2005.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind a] en [kind b] (hierna tezamen ook: de kinderen).
3.3
De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de vrouw. Bij de bestreden beschikking is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald, inhoudende dat met ingang van de datum van de bestreden beschikking de man de kinderen bij zich heeft drie weekenden in de vier weken van donderdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
3.4
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 24 februari 2016 (totaal) € 1.065,- (duizendenvijfenzestig euro) en met ingang van 1 januari 2017 € 1.087,- (duizendenzevenentachtig euro) per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding voor beide kinderen (hierna ook: kinderalimentatie), bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de man gehouden is een bedrag van € 1.500,- per kind per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 24 februari 2016, althans een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
4.3
De man verzoekt in principaal hoger beroep de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel het verzoek in hoger beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering van de gronden en met uitzondering van de hoogte van de te betalen kinderalimentatie, te bekrachtigen.
4.4
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man de ten laste van de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 735,- per maand, althans een zodanig lager bedrag dan € 1.065,- per maand als het hof juist acht.
4.5
De vrouw verzoekt het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep

Ontvankelijkheid
5.1
Gebleken is dat de vrouw het griffierecht tijdig heeft betaald. Zij is derhalve ontvankelijk in haar hoger beroep.
In het principaal en incidenteel hoger beroep
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de man voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de kinderen te voorzien en dat hij bepaalde bijzondere kosten, zoals voor hockey en de internationale school, draagt. Partijen zijn verdeeld over de omvang van de behoefte van de kinderen. De (vijf) grieven van de vrouw in principaal hoger beroep en de eerste grief van de man in incidenteel hoger beroep zien hierop en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Ingangsdatum
5.3
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Behoefte van de kinderen
5.4
De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen bepaald aan de hand van de tabel ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ zoals gehanteerd in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport). De vrouw betoogt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van het maximale bedrag van deze tabel. Zij voert daartoe aan dat de tabel in geen enkel opzicht aansluit bij de situatie van partijen gedurende het huwelijk aangezien de tabel slechts rekening houdt met inkomens tot € 6.000,-, bij partijen sprake was van een (veel) hoger netto besteedbaar gezinsinkomen dat in de rechtbankprocedure op gemiddeld € 25.000,- is gesteld en zij een daarbij behorend uitgavenpatroon hadden. De vrouw heeft ter onderbouwing van de behoefte van de kinderen een lijst van maandelijkse uitgaven in het geding gebracht.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Volgens de man waren de kosten van de kinderen gedurende het huwelijk niet buitensporig, zodat aangesloten kan worden bij het maximale bedrag van de tabel. Doorslaggevend voor de bepaling van de behoefte van de kinderen zijn de werkelijke kosten die het gezin gedurende vele jaren voor de kinderen heeft gemaakt, en niet de veronderstelde hoge draagkracht van de man of het veronderstelde hoge netto besteedbaar gezinsinkomen. In dit verband stelt de man dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat dit inkomen gemiddeld € 25.000,- per maand was. De man heeft voorts een aantal kostenposten op de door de vrouw overgelegde behoeftelijst betwist en van een aantal opgevoerde posten heeft hij de omvang betwist.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de geldende jurisprudentie, speelt bij de bepaling van de behoefte van kinderen het welvaartsniveau ten tijde van het huwelijk een rol (HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3479). Hoewel partijen het niet eens zijn over de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen gedurende het huwelijk, staat niet ter discussie dat het netto besteedbaar gezinsinkomen in die tijd aanzienlijk hoger was dan het hoogste bedrag van de tabel. In een dergelijk geval kan er niet altijd zonder meer van uitgegaan worden dat in het tabelbedrag alle normale, in de hoogste inkomenscategorie redelijkerwijs te maken kosten zijn begrepen. Ook partijen zijn kennelijk de mening toegedaan dat in hun situatie niet zonder meer bij de tabel kan worden aangesloten aangezien zij beiden een overzicht hebben opgesteld van de kosten van de kinderen. Gelet hierop zal ook het hof zoveel mogelijk uitgaan van de door partijen naar voren gebrachte werkelijke kosten van de kinderen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het op de weg van de vrouw ligt om deze kosten te stellen en, bij betwisting door de man, daarvoor een voldoende deugdelijke onderbouwing te geven. Het hof zal de behoefte van de kinderen bepalen aan de hand van de door de vrouw overgelegde lijst met gestelde werkelijke kosten, zoals opgenomen in het verweerschrift in hoger beroep van de man en aan de hand van de door de man opgestelde lijst van werkelijke kosten die hij naast de lijst van de vrouw heeft geplaatst. Het hof zal in het navolgende de in de behoeftelijst genoemde kostenposten afzonderlijk bespreken.
School
De bedragen van € 20,- per maand voor agenda/pennen/enz. en € 20,- per maand voor schoolreisjes zijn tussen partijen niet in geschil.
Ten aanzien van de kosten voor de klassenfoto’s en de cadeaus voor leraren zal het hof, gelet op het geringe verschil tussen de door partijen opgevoerde bedragen, in redelijkheid uitgaan van het gemiddelde van deze bedragen. Het hof zal derhalve rekening houden met een bedrag van € 3,- per maand voor klassenfoto’s en een bedrag van € 1,- per maand voor cadeaus voor leraren.
Ten aanzien van de kosten van het internet gaat het hof, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man en het door de vrouw als productie 19 bij productie 4 in appel overgelegde betalingsbewijs van het internet abonnement, uit van het door de man genoemde bedrag van € 35,- per maand. Het hof is voorts van oordeel dat de vrouw ten onrechte het gehele bedrag van de abonnementskosten aan de kinderen heeft toebedeeld. Het hof zal derhalve in redelijkheid rekening houden met 2/3e van de abonnementskosten, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 23,- per maand. De totale schoolkosten komen daarmee op € 67,- per maand.
Muzieklessen
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten voor de muzieklessen in totaal € 204,- per maand bedragen.
Taal bijles
De door de vrouw opgevoerde kosten voor de taal bijlessen (bestaande uit lesgeld en materiaal) van in totaal € 154,- zijn door de man niet betwist. Het hof zal derhalve rekening houden met deze kosten, nu de man ter zitting heeft gezegd deze niet meer te betalen.
Naschoolse activiteiten
De vrouw stelt de kosten naschoolse activiteit op € 75,- per maand. De man heeft echter ter zitting in hoger beroep verklaard dat [kind b] inmiddels niet meer naar de naschoolse activiteit (Fundam) gaat. Aangezien de vrouw niet heeft betwist dat deze kosten zijn vervallen, zal het hof hiermee geen rekening houden.
Verjaardagen
Een bedrag van in totaal € 54,- per maand is tussen partijen niet in geschil.
Gezondheid
De vrouw heeft een bedrag van € 38,- per maand aan kosten voor orthodontie opgevoerd. De man is van mening dat deze kosten slechts éénmalige kosten betreffen. Gelet op de aard van de kosten en de niet betwiste stelling van de vrouw dat er ook uitgaven zijn voor fysiotherapie en podologie, acht het hof het redelijk om met € 38,- per maand rekening te houden.
Auto
Het hof acht het door de vrouw gestelde bedrag van € 274,- per maand niet onredelijk. Het hof is voorts van oordeel dat – zoals door de man is aangevoerd – de vrouw ook hier ten onrechte geen gedeelte van de kosten van de auto aan zichzelf heeft toebedeeld. Het hof zal derhalve ook in dit geval in redelijkheid rekening houden met 2/3e van de kosten, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 183,- per maand.
Tickets vakantie
De vrouw voert een bedrag van € 440,- per maand op. Zij stelt dat partijen gedurende het huwelijk veelvuldig verre reizen maakten met de kinderen en dat zij regelmatig haar familie in Amerika bezochten. De man heeft dit gemotiveerd betwist en acht een bedrag van € 168,- per maand redelijk gelet op hetgeen partijen tijdens het huwelijk uitgaven.
Het hof acht het, mede gelet op het welvaartsniveau van partijen tijdens het huwelijk, redelijk om rekening te houden met een gemiddelde van wat partijen aan kosten hebben opgevoerd, zodat het hof uit zal gaan van een bedrag van € 304,- per maand.
Zomeractiviteiten
Gelet op het geringe verschil tussen de door partijen genoemde kosten voor paardrijden, houdt het hof rekening met het gemiddelde van deze bedragen, te weten een bedrag van € 43,- per maand.
De vrouw heeft voorts een bedrag van € 40,- per maand opgevoerd voor zomerkampen. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de kinderen nog nooit op een zomerkamp zijn geweest. Het hof is van oordeel dat de vrouw dit bedrag tegenover de betwisting door de man onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof zal derhalve geen rekening houden met deze kosten en rekening houden met in totaal € 43,- per maand vanwege kosten voor zomeractiviteiten.
Bioscoop enz.
Gelet op het geringe verschil tussen de door partijen opgevoerde kosten, gaat het hof uit van het gemiddelde van deze bedragen, te weten een bedrag van € 32,- per maand.
Huishoudelijk
De bedragen van € 70,- per maand voor kleding en € 13,- per maand voor persoonlijke hygiëne zijn tussen partijen niet in geschil.
Het hof houdt daarnaast rekening met de door de vrouw gestelde kosten van € 20,- per maand voor mobiele telefonie nu het hof dit bedrag mede gelet op de leeftijd van de kinderen niet onredelijk voorkomt. Het hof houdt voorts in redelijkheid rekening met een bedrag van € 10,- per maand aan kapperskosten, een bedrag van € 10,- per maand aan tijdschriften en een bedrag van € 8,- per maand aan kosten ten behoeve van onderhoud aan de fietsen van de kinderen.
Ten aanzien van de oppaskosten heeft de man in hoger beroep verklaard dat partijen al drie jaar geen oppas meer hebben, hetgeen niet is betwist door de vrouw. Het hof zal derhalve geen rekening houden met de oppaskosten.
Voorts is tussen partijen in geschil welk bedrag de vrouw maandelijks aan maaltijden voor de kinderen uitgeeft. De vrouw stelt dit bedrag op € 500,- per maand. De man is van mening dat het redelijk is om rekening te houden met een bedrag van € 290,- per maand. Het hof is van oordeel dat het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 500,- per maand, gelet op het welstandsniveau van partijen tijdens het huwelijk, redelijk is en zal hier dan ook rekening mee houden. Ten aanzien van de kosten voor gas, water en licht heeft de vrouw in eerdergenoemde lijst een bedrag van € 300,- als kosten voor de kinderen opgenomen. De man stelt dit bedrag op € 95,-. Ter onderbouwing heeft de vrouw een nota van Nuon en Waternet overgelegd waaruit een maandbetaling van € 149,- respectievelijk € 28,05 blijkt. Gelet hierop zal het hof rekening houden met 2/3e van het totaal bedrag (= € 118,-) als kosten voor de kinderen. Het hof neemt daarmee een bedrag van € 749,- mee als maandelijkse huishoudelijke kosten voor de kinderen.
5.6
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de maandelijkse kosten voor de kinderen € 1.828,- per maand bedragen. Voor de bepaling van de behoefte van de kinderen dient het bedrag dat de vrouw ontvangt aan kinderbijslag (€ 169,- per maand) hierop nog in mindering gebracht te worden, nu bij de behoeftebepaling niet van de tabel wordt uitgegaan. Het hof stelt de behoefte van de kinderen waarin de man dient te voorzien derhalve vast op € 1.659,- netto per maand.
Zorgkorting
5.7
De tweede grief van de man in incidenteel appel richt zich tegen het percentage van de door de rechtbank gehanteerde zorgkorting. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Volgens het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen worden de kosten van de verdeling van de zorg in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte van de kinderen, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg. Partijen zijn het erover eens dat de zorgverdeling tussen hen tot 21 december 2016 leidt tot een zorgkorting van 25% en vanaf die datum tot een zorgkorting van 35%. Anders dan de vrouw kennelijk meent, is voor de toepassing van deze korting niet relevant wat de omvang van de draagkracht van de man is. Het hof ziet ook overigens geen aanleiding om in de onderhavige zaak van de richtlijnen omtrent de zorgkorting af te wijken nu de man tijdens het verblijf van de kinderen bij hem ook kosten voor hen maakt en bovendien bijzondere kosten als het schoolgeld voor de internationale school en het lidmaatschap van de hockeyclub voor zijn rekening neemt. Gelet op het feit dat de zorgregeling per 21 december 2016 is gewijzigd, zal het hof bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage daarmee rekening houden.
5.8
Uit de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2016 volgt een zorgregeling waarbij de kinderen gemiddeld twee dagen per week bij de man verbleven. Dit leidt tot een zorgkorting van 25%, te weten € 415,- per maand. Bij de bestreden beschikking is een definitieve zorgregeling bepaald, waarbij de kinderen gemiddeld drie dagen per week bij de man verblijven. Het hof zal voor de periode vanaf 21 december 2016 dan ook een percentage van 35% in aanmerking nemen, te weten € 581,- per maand.
5.9
Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, nu de man voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De bijdrage die de man dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bedraagt in de periode van 24 februari 2016 tot 21 december 2016 € 1.244,- per maand. Vanaf 21 december 2016 bedraagt de bijdrage die de man dient te voldoen € 1.078,- per maand.
5.1
Het voorgaande leidt tot een verlaging met terugwerkende kracht van het door de rechtbank vastgestelde bedrag dat de man dient te voldoen vanaf 1 januari 2017. Gelet op het geringe verschil tussen het door de rechtbank vastgestelde bedrag en het bedrag waartoe het hof komt voor die periode, alsmede het gegeven dat ook de man aan de vrouw een nabetaling heeft te doen over de daaraan voorafgaande periode, acht het hof dit niet bezwaarlijk.

6.De slotsom

Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen:
van 24 februari 2016 tot 21 december 2016 op € 1.244,- (DUIZENDTWEEHONDERDVIERENVEERTIG EURO) per maand;
vanaf 21 december 2016 op € 1.078,- (DUIZENDACHTENZEVENTIG EURO) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. L.M. Coenraad, bijgestaan door mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier, en is op 17 april 2018 in het openbaar uitgesproken.