ECLI:NL:GHAMS:2018:1258

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
K17/230122
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag ex artikel 12 Sv inzake politiegeweld en afwijzing van strafvervolging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2018 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.J. van der Woude, heeft beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen een politieambtenaar, beklaagde, die betrokken was bij een incident waarbij klager mishandeld zou zijn. Klager heeft op 24 februari 2016 aangifte gedaan van mishandeling door beklaagde, die hem tijdens een aanhouding zou hebben verwond. Het hof heeft de verklaringen van klager en beklaagde tegen elkaar afgewogen, evenals die van getuigen. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor een veroordeling van beklaagde. De verklaringen van klager en beklaagde zijn tegenstrijdig, en er is geen steunbewijs voor de aangifte van klager. Het hof heeft vastgesteld dat de politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn functie handelde. De beslissing van het hof is dat het beklag ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor strafvervolging. De beschikking is gegeven door de drie rechters in de beklagkamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K17/230122 van
[klager],
wonende te Amsterdam,
klager,
gemachtigde: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 20 maart 2017 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde], werkzaam als brigadier van politie (hierna: beklaagde) ter zake van mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Klager heeft het beklag aangevuld bij brief van 31 maart 2017, ingekomen bij het hof op 3 april 2017.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 26 oktober 2017 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- de door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie naar aanleiding van de aangifte van klager opgemaakte processen-verbaal;
- de door de politie tegen klager als verdachte opgemaakte processen-verbaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam van 7 september 2017.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 21 maart 2018 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door zijn advocaat, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De verklaringen van de betrokkenen

De aangifte van klager
Klager heeft op 24 februari 2016 aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door beklaagde. Op 13 december 2015 was hij rond drie uur ’s nachts op straat in Amsterdam. Klager zei zich bedreigd te hebben gevoeld door een toerist en rende daarom weg. Beklaagde versperde hem de doorgang (uit beschrijving van het door hem afgelegde parcours leidt het hof af dat dit plaats vond op de Oudezijds Voorburgwal ter hoogte van de Pieter Jacobszstraat) en probeerde hem met gespreide armen op te vangen. Toen klager rechts om hem heen wilde hollen, deed beklaagde zijn rechter elleboog omhoog en kreeg klager een stoot tegen zijn mond. Klager was ervan overtuigd dat beklaagde bij de toerist hoorde en is daarom doorgelopen. Toen hij in de Damstraat achter zich “stop politie, stop politie” hoorde roepen, is hij gestopt. Hij werd door beklaagde vastgepakt en in een portiek geduwd. Beklaagde duwde hem tegen de muur en klager werd geboeid en met zijn gezicht tegen een muur gezet. Klager verzette zich niet. Toen hij probeerde uit te leggen wat er gebeurd was, kwam er bloed uit zijn mond op de jas en in het gezicht van beklaagde terecht. Beklaagde gaf klager toen een stomp op zijn mond. Opeens waren er meer agenten en hij werd naar de grond gebracht. Daarna werd hij afgevoerd naar het politiebureau. Klager stelt dat hij door de elleboogstoot en de stomp letsel aan zijn kaak en gebit heeft opgelopen.
Bij de aangifte is een verklaring van medische zorg gevoegd. Daarin is vermeld dat bij klager is geconstateerd: een gezwollen bovenlip en bebloede lippen, rechter voortand scheefstaand en afgebroken, linker voortand scheef en kan lippen niet goed sluiten en bewegen.
De verklaring van beklaagde
Nadat een toerist tegen beklaagde en zijn collega [getuige] had gezegd dat hij net door klager was bestolen, hebben zij geprobeerd klager aan te houden. Beklaagde heeft verteld dat hij op de Oudezijds Voorburgwal zag dat klager recht op hem af kwam; beklaagde riep: “Stop politie, je bent aangehouden.” Hij zag dat klager niet stopte en in volle vaart door rende. Hij zette zich schrap en wilde klager stoppen. Hij deed zijn rechterarm naar voren en hield zijn vuist met zijn andere hand vast waarbij hij zijn onderarm horizontaal voor zich hield. Hij zag dat klager vol, met een enorme knal, tegen zijn, beklaagdes, arm aan liep. Beklaagde zag later dat hij een enorme blauw plek op zijn onderarm had. Beklaagde betwist dat hij zijn elleboog omhoog deed opdat hij het hoofd van klager zou raken. Klager nam een gevechtshouding aan. Beklaagde zei: “Politie, je bent aangehouden, stoppen.” Klager rende weer weg. Verderop in de Damstraat stopte klager en kon beklaagde hem de handboeien om doen. Toen klager geboeid was, spuugde hij in het gezicht van beklaagde die ook bloed in zijn ogen voelde komen. Als reactie haalde beklaagde met zijn vuist uit naar klager. Op dat moment bracht een andere collega, [getuige 2], klager naar de grond, waardoor beklaagde klager niet raakte.
De verklaringen van [getuige] en [getuige 2]
Beklaagdes collega [getuige] heeft als getuige verklaard dat toen hij in de Damstraat kwam, beklaagde met zijn handen voor zijn gezicht stond. Beklaagde zei dat hij bespuugd was en bloed in zijn gezicht had. Hij zag dat beklaagde een slaande of afwerende beweging naar klager maakte maar hem niet raakte.
[getuige 2] heeft als getuige verklaard dat hij, motoragent, (via de meldkamer) hoorde dat beklaagde en [getuige] bezig waren met een achtervolging. In de Damstraat zag hij hen staan, samen met klager, die geboeid was. Klager had een bebloede mond. Klager draaide zijn hoofd naar beklaagde en spuugde recht in diens gezicht. Beklaagde bracht zijn handen naar zijn gezicht. [getuige 2] bracht klager naar de grond om te voorkomen dat hij nog een keer zou spugen. Op het moment dat [getuige 2] dit deed, zag hij dat beklaagde uithaalde naar klager. Omdat [getuige 2] hem had weggetrokken sloeg beklaagde in de lucht en raakte niets.

6.De beoordeling door het hof

Het beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Bij de toetsing moet in acht worden genomen dat in het strafrecht geldt dat voor een bewezenverklaring naast een aangifte ten minste een minimale hoeveelheid steunbewijs nodig is die uit een andere bron dan aangever afkomstig is en waarin voldoende bevestiging gevonden kan worden voor de juistheid van de in de aangifte opgenomen verklaring over de strafbare gedraging.
Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zou – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben.
Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het met betrekking tot de rechtmatigheid van belang zijnde toetsingskader wordt (buiten de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in de Politiewet 2012, de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (in het bijzonder: artikel 1) en het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale Ombudsman.
De overwegingen van het hof
Zowel uit de verklaring van klager als die van beklaagde komt naar voren dat er twee confrontaties zijn geweest, de eerste op de Oudezijds Voorburgwal, de tweede in de Damstraat.
Oudezijds Voorburgwal
Met betrekking tot de confrontatie op de Oudezijds Voorburgwal staan de verklaringen van klager en beklaagde tegenover elkaar. Het letsel aan de mond van klager is zowel verenigbaar met de lezing die beklaagde heeft gegeven (inhoudende dat hij klager wilde tegenhouden en dat deze toen hard rennend met zijn hoofd tegen zijn onderarm terecht kwam) als met die van klager (inhoudende dat beklaagde hem een elleboogstoot tegen de mond gaf). Er zijn geen getuigen geweest van deze confrontatie; evenmin zijn er aanknopingspunten voor nader onderzoek. Gelet op de bewaartermijn dienaangaande valt niet te verwachten dat eventuele camerabeelden nog beschikbaar zijn.
Indien van de lezing van beklaagde zou worden uitgegaan, zou de conclusie zijn dat het aannemelijk is dat het ging om rechtmatig politieoptreden in verband met een aanhouding op heterdaad.
Indien de lezing van klager het uitgangspunt zou zijn, moet worden vastgesteld dat daarvoor geen steunbewijs is.
Dat betekent dat in beide gevallen de strafrechter niet tot een veroordeling van beklaagde zou komen.
Damstraat
Ook met betrekking tot het gebeurde in de Damstraat staan de verklaringen van klager en beklaagde tegenover elkaar.
Nu er twee getuigen zijn die – net als beklaagde – hebben verklaard dat beklaagde weliswaar naar klager uithaalde, maar dat zijn vuist klager niet heeft geraakt, zal de strafrechter die hierover zou moeten oordelen niet tot een veroordeling van beklaagde komen: poging tot mishandeling is geen strafbaar feit.
Het hof ziet – anders dan de advocaat van klager – geen aanknopingspunten voor nader onderzoek. Sedert het voorval is een periode van bijna tweeëneenhalf jaar verstreken. Gelet op de bewaartermijn dienaangaande valt niet te verwachten dat nog camerabeelden beschikbaar zijn. Evenmin valt in het licht van het hiervoor overwogene en mede gelet op het tijdverloop, te verwachten dat een verklaring van [naam] zal bijdragen aan een veroordeling.
Het hof overweegt ten overvloede dat als vastgesteld had kunnen worden dat beklaagde klager daadwerkelijk op zijn mond had gestompt, dit in strijd zou zijn geweest met de regels voor geweldstoepassing voor politieambtenaren en dat vervolging voor mishandeling dan in de rede zou hebben gelegen.
Conclusie
Er zijn valide redenen om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.

7.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 16 april 2018 door mrs. M.J.G.B. Heutink, voorzitter, P.C. Kortenhorst en M.F.J.M. de Werd, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier.