ECLI:NL:GHAMS:2018:1239

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
23-004960-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van levensgezel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel, met feiten die zich hebben voorgedaan tussen 18 juni 2012 en 7 juli 2015 in Beverwijk. De aangeefster deed op 20 juli 2015 aangifte van herhaaldelijke mishandeling door de verdachte, waarbij zij beschrijft dat hij haar meerdere keren heeft geslagen en haar keel heeft dichtgeknepen. Tijdens de zittingen in hoger beroep zijn verklaringen van getuigen en de aangeefster besproken, waarbij de verdediging aanvoerde dat de aangifte onbetrouwbaar was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster en getuigen consistent en betrouwbaar zijn, en heeft de verweren van de verdediging verworpen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de mishandeling van zijn levensgezel. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een schadevergoeding van €500 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004960-15
datum uitspraak: 27 maart 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-198238-15 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres] ,

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2016 en 13 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2012 tot en met 07 juli 2015 te Beverwijk, in elk geval in Nederland (telkens) zijn levensgezel, althans een persoon te weten [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen, althans een of meermalen op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen en/of die [benadeelde] om de keel/nek vast te pakken en/of die [benadeelde] met een ijzeren staaf, althans een hard voorwerp tegen het lichaam te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging naar aanleiding van een verweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft de raadsman – kort weergegeven – aangevoerd dat de aangifte, de bij de politie afgelegde verklaringen van de kinderen van aangeefster en de verklaringen van getuige [getuige 1] onbetrouwbaar zijn en derhalve moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De aangeefster heeft op 20 juli 2015 aangifte gedaan en daarbij verklaard diverse malen te zijn mishandeld door haar ex-vriend, de verdachte. Zo verklaarde zij dat de verdachte de eerste keer haar hoofd tegen de muur sloeg en een keer haar keel dichtkneep, waar haar dochter bij aanwezig was. De situatie verergerde naar haar zeggen toen zij en de verdachte in Beverwijk gingen wonen. Tijdens haar tweede zwangerschap sloeg de verdachte de aangeefster met zijn vuisten op het hoofd, in het gezicht en tegen haar benen, toen zij hem confronteerde met een vrouw waarmee hij destijds een relatie had. Eind 2013 of begin 2014 werd zij door de verdachte op haar hele lichaam geslagen in verband met een nieuwe zwangerschap en de omstandigheid dat zij weigerde abortus te plegen. Na verloop van tijd sloeg de verdachte de aangeefster steeds vaker, waarbij zij een keer haar zoon belde en hem vroeg de buurvrouw te bellen opdat die de politie kon inschakelen. In 2014, toen aangeefster 8 maanden zwanger was, mishandelde de verdachte haar op straat waarop de verdachte werd aangesproken door een buurvrouw van de aangeefster.
De aangeefster, [benadeelde] , en de getuige [getuige 2] , de zoon van de aangeefster, hebben tijdens hun verhoor bij de raadsheer-commissaris hun belastende verklaringen herroepen. De raadsman heeft betoogd dat de aangifte vals is vanwege de psychische klachten die de aangeefster zou hebben en omdat de verdachte relaties had met andere vrouwen. Dit standpunt is op geen enkele wijze nader gesubstantieerd of onderbouwd. Het hof acht het daarom speculatief. De bij de politie afgelegde belastende verklaringen van [getuige 2] en [dochter getuige] (de dochter van de aangeefster) zouden zijn afgelegd uit loyaliteit naar hun moeder. Ook deze stelling is niet nader onderbouwd.
Gelet op de inhoudelijke samenhang tussen de aangifte en de overige verklaringen die door getuigen bij de politie zijn afgelegd, gaat het hof voorbij aan de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen als hiervoor bedoeld en acht het de bij de politie afgelegde getuigenverklaringen en de aangifte betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Daartoe wordt meer in het bijzonder als volgt overwogen.
De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van de broer van aangeefster, die had waargenomen dat de verdachte zijn zus sloeg en op de grond duwde, waarop de zoon van zijn zus ertussen sprong. Laatstgenoemde verklaarde bij de politie dat de ruzies tussen zijn moeder en de verdachte begonnen toen zij naar Beverwijk verhuisden. De verdachte sloeg zijn moeder hard tegen het hoofd en het lichaam. Volgens zijn verklaring was het ergste incident een keer op straat, toen de verdachte de aangeefster tegen de auto aan sloeg en waarop de buurvrouw uit het raam schreeuwde. Dit voorval is door de buurvrouw, getuige [getuige 1] , zowel tijdens het politieverhoor als bij de raadsheer-commissaris bevestigd. Niet alleen de zoon van de aangeefster is getuige geweest van de mishandelingen, ook haar dochter heeft bij de politie de mishandelingen jegens haar moeder bevestigd.
De aangifte en overige tot het bewijs gebezigde getuigenverklaringen zijn consistent en ondersteunen elkaar op essentiële onderdelen. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2012 tot en met 07 juli 2015 in Nederland telkens zijn levensgezel, te weten [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen en/of die [benadeelde] om de keel/nek vast te pakken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met de oplegging van een bijzondere voorwaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met de oplegging van een bijzondere voorwaarde, alsmede een geldboete van € 250, subsidiair 5 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin. Hij heeft haar gedurende een lange periode meermalen mishandeld, soms zelfs in aanwezigheid van haar kinderen. Het slachtoffer heeft daarbij pijn en letsel opgelopen. De verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Het slachtoffer heeft het handelen van de verdachte kunnen ervaren als een bedreigende en intimiderende situatie. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan en ziet hierin aanleiding een hogere, zij het geheel voorwaardelijke, straf op te leggen dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 februari 2018 is hij niet eerder ter zake van misdrijven strafrechtelijk veroordeeld. Wel blijkt hieruit dat de voorlopige hechtenis van de verdachte in een andere strafzaak door de rechter-commissaris op 28 april 2017 is geschorst onder bepaalde voorwaarden, waaronder locatieverboden. Blijkens de toelichting van de advocaat-generaal hieromtrent gaat het in die zaak om hetzelfde slachtoffer. Gelet hierop en mede in aanmerking gekomen dat een reclasseringsadvies omtrent de inhoud van op te leggen bijzondere voorwaarden ontbreekt, ziet het hof af van de oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarden.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 1.200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Deze vordering is door de verdediging niet betwist, zodat deze voor toewijzing gereed ligt. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 juli 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. R.M. Steinhaus en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 maart 2018.
=========================================================================
[…]