ECLI:NL:GHAMS:2018:1238

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
23-003417-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam inzake drugsverkoop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor het overtreden van artikel 2.7 lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Amsterdam, waarbij de verdachte zich op of aan de weg heeft opgehouden met de intentie om drugs te kopen of te verkopen. De verdachte was eerder veroordeeld tot een hechtenis van zes weken door de kantonrechter, maar heeft in hoger beroep een taakstraf van 60 uren gekregen. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof voor herbeoordeling. Tijdens de zitting op 13 maart 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw gehoord. De verdachte werd beschuldigd van het zich ophouden op de Kloveniersburgwal in Amsterdam, waar hij vermoedelijk drugs wilde verkopen. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was, ondanks het ontbreken van getuigenverklaringen, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis van zes weken, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van de APV en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003417-17
datum uitspraak: 27 maart 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 19 september 2017 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-106251-15 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
adres: [adres] .

Procesgang

De kantonrechter heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van 6 weken.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 5 april 2016 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 19 september 2017 het bestreden arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit hof teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen, na terugwijzing, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 mei 2015 te Amsterdam zich op en/of aan de weg, te weten de Kloveniersburgwal, heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar, en/of slaapmiddelen en/of kalmeringsmiddelen en/of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Door de raadsvrouw is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
In de onderhavige zaak heeft, blijkens het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] van 10 mei 2015, een aantal anoniem gebleven getuigen tegenover de verbalisant verklaard dat de verdachte hun drugs wilde verkopen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw het verzoek gedaan deze getuigen te horen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen omdat, wegens het ontbreken van nadere gegevens van die getuigen, het onaannemelijk is dat zij binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zullen verschijnen.
Dit brengt met zich dat het desbetreffende proces-verbaal, gelet op de tweede voorwaarde ex artikel 344a, derde lid, Sv, niet voor het bewijs kan worden gebezigd voor zover dit de inhoud van de verklaring van de anoniem gebleven getuigen bevat.
Ter beoordeling staat bij deze stand van zaken of op grond van de inhoud van de overige gepresenteerde bewijsmiddelen een bewezenverklaring mogelijk is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Artikel 2.7, tweede lid, APV Amsterdam luidde ten tijde van het tenlastegelegde als volgt:
Het is verboden zich op of aan de weg op te houden als aannemelijk is dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, dan wel slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar, te kopen of te koop aan te bieden.
De toelichting bij deze bepaling luidt als volgt:
Het tweede lid richt zich tegen de overlast die wordt veroorzaakt door het op bepaalde plaatsen aanbieden van harddrugs, softdrugs, nepdrugs, kalmeringsmiddelen, stimulerende middelen (bijvoorbeeld Viagra) en dergelijke. Ook de telkens terugkerende kopers moeten worden geweerd; immers niet alleen het aanbod, maar ook de vraag werkt de hardnekkigheid van het verschijnsel in de hand. Het dient aannemelijk te zijn dat een persoon zich ophoudt op straat met het doel drugs te kopen of verkopen. Dit kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden, zoals het aanspreken van voorbijgangers, het bij zich hebben van de bedoelde middelen, het hoorbaar aanbieden van drugs, ruzies tussen aanbieders en afnemers et cetera.
Uit de bewoordingen van de verbodsbepaling, gelezen in samenhang met de hiervoor weergegeven toelichting, volgt dat de bepaling is gegeven met het oog op handhaving van de openbare orde. Voor zover de handel in verdovende en andere middelen (waaronder is begrepen zowel de vraag als het aanbod daarvan) hierin een rol speelt, biedt deze bepaling de mogelijkheid om handhavend op te treden en tot vervolging over te gaan. Uit de delictsomschrijving kan worden afgeleid dat sprake is van strafbaar handelen indien de
aannemelijkheidvan bedoelde handel is gebleken.
Met uitsluiting van de verklaring van de anoniem gebleven getuigen, stelt het hof op grond van het proces-verbaal vast dat:
  • verbalisant [verbalisant] zich op 10 mei 2015 te 00:10 uur op de Kloveniersburgwal te Amsterdam bevond, welke plaats bij de verbalisant bekend is als locatie waar verdovende middelen of daarop gelijkende waar worden verhandeld althans te koop worden aangeboden;
  • [verbalisant] aldaar en op dat tijdstip de hem ambtshalve bekende verkoper van ‘nepdope’, de verdachte, zag lopen;
  • de verdachte diverse voorbijgangers aansprak, waarop een aantal van hen met het hoofd ‘nee’ schudde;
  • de verdachte vervolgens de personen uit een groep van drie mannen aansprak, waarna één van hen ‘nee’ schudde met het hoofd;
  • de verdachte in zijn rechterjaszak drie wikkels met poeder aanwezig had;
  • in die wikkels een materiaal was verpakt dat door de verbalisant, blijkens de resultaten van het daarop uitgevoerde onderzoek, is aangeduid als ‘nepverdovende middelen’ (
Na zijn aanhouding heeft de verdachte ten overstaan van de verbalisant verklaard dat hij zich verveelde en heeft hij aldus geen uitleg gegeven voor zijn door de verbalisant waargenomen gedragingen.
Gelet op de gerelateerde feiten en omstandigheden, bezien tegen de achtergrond van een uitgebleven toelichting van de verdachte na diens aanhouding en in het licht van de hiervoor weergegeven uitleg van de tenlastelegging, acht het hof de verweten gedraging wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 mei 2015 te Amsterdam zich op de weg, te weten de Kloveniersburgwal, heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar te koop aan te bieden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in het bewijsmiddel zijn vervat, zoals dit na het eventueel instellen van beroep in cassatie zal worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van 6 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 6 weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met zijn handelen overlast en hinder veroorzaakt op de openbare weg. Blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 februari 2018 is de verdachte eerder meermalen voor een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld. Hoewel hij daarbij ook tot onvoorwaardelijke hechtenis is veroordeeld, heeft dat de verdachte er niet van weten te weerhouden te recidiveren. Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat daarom toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet in de rede ligt.
Het hof houdt anderzijds in strafmatigende zin rekening met de ouderdom van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsvrouw naar voren zijn gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke hechtenis van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2.7 lid 2 en 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam en de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. R.M. Steinhaus en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 maart 2018.
=========================================================================
[…]