In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin appellant, een gewezen verdachte, verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 591a Sv. Appellant had op 10 augustus 2017 in verzekering gestaan en verzocht om een vergoeding van € 105,00 per dag voor de tijd die hij in een politiecel had doorgebracht. Het hof overweegt dat volgens de geldende afspraken binnen het Landelijk Overleg van de Rechtspraak (LOVS) een vergoeding alleen kan worden toegekend als de verzekering minimaal 24 uur heeft geduurd, of als deze minder dan 24 uur heeft geduurd maar wel de nacht heeft omvat. In dit geval was appellant op dezelfde dag om 22.00 uur weer in vrijheid gesteld, waardoor hij niet in aanmerking kwam voor de vergoeding.
Daarnaast verzocht appellant om een vergoeding van € 484,00 voor kosten van rechtsbijstand in verband met de strafzaak en de verzoekschriftprocedure. De rechtbank had het verzoek om vergoeding toegewezen, maar het hof oordeelt dat er geen gronden van billijkheid zijn voor de toekenning van de schadevergoeding op basis van artikel 89 Sv. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en kent appellant een vergoeding toe van € 1.044,00 op basis van artikel 591a Sv, na verrekening van openstaande bedragen aan de Staat. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het hof, waarbij de voorzitter mr. R.D. van Heffen de beschikking heeft ondertekend.