ECLI:NL:GHAMS:2018:1191

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
000040-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na beëindiging van voorlopige hechtenis en inverzekeringstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van appellant, die schadevergoeding vroeg op basis van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Appellant was in 2012 in verzekering gesteld op verdenking van overtreding van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. Na een langdurige procedure, waarin appellant zware psychische druk en stress heeft ervaren, heeft het hof de verzoeken van appellant beoordeeld. Appellant vroeg onder a) een forfaitaire schadevergoeding, vermenigvuldigd met een factor 6, en onder b) vergoeding van materiële schade en inkomstenderving. Het hof oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden en schadeposten geen direct gevolg waren van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en dat de loon- en inkomstenderving niet deugdelijk was onderbouwd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en de verzoeken van appellant afgewezen, met uitzondering van de toekenning van een schadevergoeding van € 980,00 op basis van artikel 89 Sv en € 10.064,72 op basis van artikel 591a Sv. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarin de rechters R.D. van Heffen, P.C. Römer en A.M. Ruige zitting hadden, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummers: 000041-18 (89 Sv) en 000040-18 (591a Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13/676963-12
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2017 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. A.S. van der Biezen, [adres].

1.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding op de voet van artikel 89 Sv ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer tot een bedrag van
€ 6.930,00 ter zake van ondergane voorlopige hechtenis;
€ 126.724,17 aan materiële schade en € 12.500,00 ter zake van loon-/inkomstenderving.
Daarnaast heeft verzoeker verzocht een vergoeding op de voet van artikel 591a Sv toe te kennen ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 9.234,72;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.
De rechtbank heeft aan verzoeker toegewezen in verband met het verzoek ingevolge artikel 89 Sv een bedrag van € 980,- en in verband met het verzoek ingevolge artikel 591a Sv een bedrag van € 9.234,72 voor de kosten van de raadsman, alsmede een vergoeding van € 550,- voor de kosten van het opstellen indienen en behandelen van het verzoekschrift in eerste aanleg.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 9 oktober 2017 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 9 maart 2018 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 89 Sv
Appellant is op 10 december 2012 in verzekering gesteld op verdenking van - kort gezegd - overtreding van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. Vervolgens is op 13 december 2012 de voorlopige hechtenis van appellant bevolen. Appellant is op 21 december 2012 in vrijheid gesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De forfaitaire bedragen ter vergoeding van schade door preventieve detentie, indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, zoals die in de LOVS-afspraken zijn opgenomen, betreffen zowel een vergoeding voor materiële als voor immateriële schade. In bijzondere gevallen en voor zover die gesteld en deugdelijk onderbouwd zijn, kunnen hogere bedragen worden toegekend.
Appellant heeft onder a) een forfaitaire vergoeding verzocht, vermenigvuldigd met de factor 6 en heeft daartoe de volgende omstandigheden aangevoerd: de verdenking betrof een ernstig feit; appellant is in zijn eer en goede naam aangetast; appellant heeft gedurende de vervolging zware psychische druk en stress ondervonden; het strafproces heeft zeer lang geduurd.
Voorts heeft appellant onder b) verzocht om vergoeding van materiële schade die ontstaan zou zijn als gevolg van de inval van de politie, onverklaarbare boetes te aanzien van inbeslaggenomen voertuigen en bedrijfsstagnatie (loon- en inkomstenderving).
Nu de onder a) aangevoerde omstandigheden en de onder b) genoemde schadeposten geen rechtsreeks gevolg zijn van de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis, ziet het hof daarin geen aanleiding van de forfaitaire vergoedingsbedragen af te wijken. Met betrekking tot de loon- en inkomstenderving geldt bovendien dat deze niet deugdelijk is onderbouwd nu uit de cijfers niet blijkt dat (louter) ten gevolge van het voorarrest een omzetdaling heeft plaatsgevonden noch dat en in hoeverre deze omzetdaling van het bedrijf schade heeft opgeleverd voor appellant, dan wel voor de onderneming.
Het hof verenigt zich mitsdien met de beschikking van de rechtbank.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 591a Sv
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het hof verenigt zich met de beschikking waarvan beroep en de gronden waarop deze berust ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand in eerste aanleg.
In hoger beroep heeft de advocaat het verzoek vermeerderd met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toewijzing van het verzoek.
Om doelmatigheidsredenen zal het hof de beschikking vernietigen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent op de voet van artikel 89 Sv ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 980,00 (negenhonderdtachtig euro).
Kent op de voet van artikel 591a Sv uit ’s Rijks kas aan verzoeker een vergoeding toe van € 10.064,72 (tienduizend vierenzestig euro en 72 cent).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, P.C. Römer en A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 23 maart 2018.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 11.044,72 (elfduizend vierenveertig euro en 72 cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam] .
Amsterdam, 23 maart 2018,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.