ECLI:NL:GHAMS:2018:1191
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na beëindiging van voorlopige hechtenis en inverzekeringstelling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van appellant, die schadevergoeding vroeg op basis van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Appellant was in 2012 in verzekering gesteld op verdenking van overtreding van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. Na een langdurige procedure, waarin appellant zware psychische druk en stress heeft ervaren, heeft het hof de verzoeken van appellant beoordeeld. Appellant vroeg onder a) een forfaitaire schadevergoeding, vermenigvuldigd met een factor 6, en onder b) vergoeding van materiële schade en inkomstenderving. Het hof oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden en schadeposten geen direct gevolg waren van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en dat de loon- en inkomstenderving niet deugdelijk was onderbouwd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en de verzoeken van appellant afgewezen, met uitzondering van de toekenning van een schadevergoeding van € 980,00 op basis van artikel 89 Sv en € 10.064,72 op basis van artikel 591a Sv. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarin de rechters R.D. van Heffen, P.C. Römer en A.M. Ruige zitting hadden, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.