ECLI:NL:GHAMS:2018:1190

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
001730-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na preventieve detentie en beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De appellante, die in verzekering was gesteld op verdenking van overtreding van de Opiumwet, verzocht om een schadevergoeding van € 320,00 voor de schade die zij zou hebben geleden door haar detentie. De detentie vond plaats in het detentiecentrum Schiphol, waar zij gescheiden werd van haar driejarige dochtertje en bovendien zwanger was. De rechtbank had eerder een vergoeding van anderhalf keer de forfaitaire vergoeding toegekend, wat de appellante niet voldoende vond en daarom in hoger beroep ging.

Het hof heeft de omstandigheden van de detentie beoordeeld, waaronder de zwangerschap van de appellante en de scheiding van haar dochter. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om een hogere vergoeding toe te kennen voor de zwangerschap, omdat niet was onderbouwd dat er een verhoogd hygiënerisico was. Echter, de scheiding van de dochter werd wel als een verzwarende omstandigheid gezien, wat leidde tot de beslissing om de forfaitaire vergoeding met een factor anderhalf te verhogen. Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen, met een toekenning van een schadevergoeding van € 240,00.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummers: 001730-17 (89 Sv) en 000276-18 (591a Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15-8200748-16
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 6 november 2017 op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat,
mr. L.E. Janszen, [adres].

1.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift van 7 februari 2017 strekt tot het verkrijgen van een vergoeding op de voet van artikel 89 Sv tot een bedrag van € 320,00, ter zake van schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer, als volgt gespecificeerd: 2 dagen verzekering in het detentiecentrum Schiphol à € 160,00 per dag. Er wordt om tweemaal de standaardvergoeding verzocht, om de reden - kort gezegd - dat de detentie voor appellante ingrijpend is geweest nu verzoekster toentertijd zwanger was en zij bij aanhouding op Schiphol werd gescheiden van haar driejarige dochtertje.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 28 november 2017 ingesteld door verzoekster (hierna appellante).
Op 28 november 2017 is een schriftuur houdende grieven ingekomen.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 9 maart 2018 de advocaat-generaal en mr. V.M. Janszen, waarnemend advocaat van appellante, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellante is niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het verzoek is door de rechtbank in zoverre toegewezen, dat anderhalf maal de standaardvergoeding is toegekend.
Het hiertegen gerichte hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd na een kennisgeving sepot van 8 december 2016 met als reden dat appellante ten onrechte als verdachte is aangemeld. De strafzaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Appellante is op 1 december 2016 in verzekering gesteld op verdenking van - kort gezegd - overtreding van de Opiumwet. Appellante is op 3 december 2018 in vrijheid gesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De forfaitaire bedragen ter vergoeding van schade door preventieve detentie na niet-veroordeling, zoals die in de oriëntatiepunten en aanbevelingen van het LOVS zijn opgenomen, worden beschouwd als een vergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. In bijzondere gevallen en voor zover die gesteld en deugdelijk onderbouwd zijn, kunnen hogere bedragen worden toegekend.
Gesteld is dat de detentie voor appellante naar verhouding ingrijpender is geweest en dat appellante om die reden een vergoeding van tweemaal de forfaitaire vergoeding dient te krijgen. Daartoe is aangevoerd a) dat appellante een maand zwanger was en de inverzekeringstelling heeft doorgebracht op de ‘bolletjes afdeling’ van het detentiecentrum te Schiphol waardoor zij een hygiënerisico heeft gelopen en
b) dat appellante van haar driejarige dochtertje, met wie zij reisde, bij de aanhouding werd gescheiden wat in het onderhavige geval heeft geleid tot zorgen omtrent haar dochtertje gedurende de inverzekeringstelling.
In het feit dat appellante op dat moment, volgens haar eigen verklaring een maand, zwanger was, ziet het hof geen aanleiding een hogere dan de forfaitaire vergoeding toe te kennen, terwijl voorts niet is onderbouwd dat appellante een verhoogd hygiëne-risico heeft gelopen. In het feit dat appellante van haar dochtertje is gescheiden ziet het hof in de gegeven omstandigheden wel aanleiding de forfaitaire vergoeding met een factor anderhalf te vermeerderen, zoals ook door de rechtbank is gedaan.
Gelet op het voorgaande acht het hof net als de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding van € 240,00.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellante.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, P.C. Römer en A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 23 maart 2018.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank van 6 november 2017 door overmaking van € 240,00 (tweehonderdveertig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 23 maart 2018,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.