ECLI:NL:GHAMS:2018:1189

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
001614-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na preventieve detentie en afwijzing van immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin appellant, die in 2016 in verzekering was gesteld op verdenking van gekwalificeerde diefstal, een schadevergoeding verzocht op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Appellant verzocht om een forfaitaire schadevergoeding van € 1.210,00, bestaande uit € 210,00 voor materiële schade en € 1.000,00 voor immateriële schade, als gevolg van zijn detentie. De rechtbank had eerder het verzoek tot vergoeding van immateriële schade afgewezen, maar de forfaitaire vergoeding voor de ondergane verzekering was toegewezen.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de schade die appellant claimde, niet als een rechtstreeks gevolg van de detentie kon worden aangemerkt. De stelling dat de detentie een adequate medische verzorging heeft belemmerd, werd niet voldoende onderbouwd. Het hof heeft echter wel gronden van billijkheid aanwezig geacht voor de toekenning van een forfaitaire vergoeding van € 210,00, maar heeft het verzoek om immateriële schade afgewezen. Daarnaast heeft het hof een vergoeding van € 550,00 toegekend op basis van artikel 591a Sv voor gemaakte kosten in verband met rechtsbijstand.

De beschikking van de rechtbank is vernietigd, en het hof heeft de bedragen die aan de Staat verschuldigd zijn, verrekend met de toegekende schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door de meervoudige raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de voorzitter en de griffier de beschikking hebben ondertekend. De tenuitvoerlegging van de beschikking is bevolen, met specifieke instructies voor de overmaking van de toegekende bedragen aan de Staat.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummers: 001614-17 (89 Sv) en 001615-17 (591a Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-702339-16
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2017 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. W.K. Cheng, [adres 1].

1.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding op de voet van artikel 89 Sv, tot een bedrag van € 1.210,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer, te weten € 210,-- voor 2 dagen verblijf op een politiebureau en € 1.000,-- euro immateriële schade.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding op de voet van artikel 591a Sv ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 9 oktober 2017 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 9 maart 2018 de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Met kennisgeving hiervan zijn appellant noch diens advocaat verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Bij beschikking van 15 augustus 2017 heeft de rechtbank te Amsterdam het verzoek van appellant ex artikel 89 Sv toegewezen voor zover het betreft de forfaitaire vergoeding voor de ondergane verzekering. Het verzoek tot vergoeding van bijkomende immateriële schade is daarbij afgewezen.
Het hiertegen gerichte hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geseponeerd en daarmee geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 89 Sv
Appellant is op 25 juli 2016 in verzekering gesteld op verdenking van - kort gezegd - gekwalificeerde diefstal. Vervolgens is appellant op 27 juli 2016 in vrijheid gesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De forfaitaire bedragen ter vergoeding van schade door preventieve detentie, indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, die in de LOVS-afspraken zijn opgenomen, betreffen zowel een vergoeding voor materiële als voor immateriële schade. In bijzondere gevallen en voor zover die gesteld en deugdelijk zijn onderbouwd kunnen hogere bedragen worden toegekend.
Appellant heeft naast de forfaitaire vergoeding verzocht om vergoeding van schade ter hoogte van € 1000,00 die is ontstaan doordat hij bij zijn aanhouding is gebeten door een politiehond
Zoals ook door de rechtbank is overwogen is deze schade niet aan te merken als een rechtstreeks gevolg van de detentie. Voor zover naar voren is gebracht dat de detentie een adequate medische verzorging heeft belemmerd en dat hierdoor schade is ontstaan, is dit onvoldoende aannemelijk geworden nu dit niet medisch is onderbouwd. Het meer dan forfaitair verzochte zal gelet op het voorgaande dan ook worden afgewezen.
Het hof acht net als de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een forfaitaire vergoeding van € 210,00.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat onderstaande aan de Staat verschuldigde geldsommen vatbaar zijn voor verrekening met het hierboven aan verzoeker toegekende bedrag. Anders dan de rechtbank zal het hof deze bedragen verrekenen.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 591a Sv
Het hof acht net als de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een forfaitaire vergoeding zoals verzocht van € 550,00.
Nu het hof met betrekking tot de verrekening tot een andere beslissing komt dan de rechtbank, zal het hof de beschikking (om doelmatigheidsredenen) vernietigen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent op de voet van artikel 89 Sv ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 210,00 (tweehonderdtien euro).
Bepaalt de verrekening van dit bedrag met de hierna te noemen aan de Staat verschuldigde geldsommen:
CJIB-nummer openstaand bedrag verrekening
[nummer 1] € 195,00 € 195,00
[nummer 2] € 14,82 € 14,82
Kent op de voet van artikel 591a Sv uit ’s Rijks kas aan verzoeker een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, P.C. Römer en A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 23 maart 2018.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 195,00 (honderdvijfennegentig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer 1];
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 14,82 (veertien euro en 82 cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer 2];
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 550,18 (vijfhonderdvijftig euro en 18 cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 23 maart 2018,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.