ECLI:NL:GHAMS:2018:1189
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na preventieve detentie en afwijzing van immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin appellant, die in 2016 in verzekering was gesteld op verdenking van gekwalificeerde diefstal, een schadevergoeding verzocht op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Appellant verzocht om een forfaitaire schadevergoeding van € 1.210,00, bestaande uit € 210,00 voor materiële schade en € 1.000,00 voor immateriële schade, als gevolg van zijn detentie. De rechtbank had eerder het verzoek tot vergoeding van immateriële schade afgewezen, maar de forfaitaire vergoeding voor de ondergane verzekering was toegewezen.
Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de schade die appellant claimde, niet als een rechtstreeks gevolg van de detentie kon worden aangemerkt. De stelling dat de detentie een adequate medische verzorging heeft belemmerd, werd niet voldoende onderbouwd. Het hof heeft echter wel gronden van billijkheid aanwezig geacht voor de toekenning van een forfaitaire vergoeding van € 210,00, maar heeft het verzoek om immateriële schade afgewezen. Daarnaast heeft het hof een vergoeding van € 550,00 toegekend op basis van artikel 591a Sv voor gemaakte kosten in verband met rechtsbijstand.
De beschikking van de rechtbank is vernietigd, en het hof heeft de bedragen die aan de Staat verschuldigd zijn, verrekend met de toegekende schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door de meervoudige raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de voorzitter en de griffier de beschikking hebben ondertekend. De tenuitvoerlegging van de beschikking is bevolen, met specifieke instructies voor de overmaking van de toegekende bedragen aan de Staat.