Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Oplegging van straf
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 1 juni 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor diefstal van een tas op Schiphol, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had in hoger beroep dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 26 maart 2018 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. Het hof oordeelt dat de opgelegde straf in eerste aanleg te hoog was, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. De diefstal op een luchthaven wordt als een ernstig feit beschouwd, maar het hof heeft besloten om de gevangenisstraf te verlagen naar twee maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold ten tijde van het bewezenverklaarde. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde straf.
De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis van de politierechter wordt vernietigd ten aanzien van de gevangenisstraf, maar voor het overige wordt het vonnis bevestigd. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de griffier R.L. Vermeulen aanwezig.