ECLI:NL:GHAMS:2018:1123

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
200.227.354/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek en opvoedingsvaardigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [kind a] en [kind b], die voortkwam uit een zorgelijke gezinssituatie. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verzocht nu om deze te beëindigen. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Amsterdam (GI) had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de opvoedingsvaardigheden van de moeder en de rol van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder had zich proactief ingezet voor hulpverlening, maar het hof oordeelde dat zij de noodzakelijke zorg niet of onvoldoende accepteerde. De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling verlengd, maar het hof oordeelde dat de gronden voor deze verlenging niet meer aanwezig waren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf heden tot 31 mei 2018, maar bekrachtigde de beschikking voor het overige. De beslissing van het hof houdt in dat de moeder de huidige hulpverlening ook zonder ondertoezichtstelling zal blijven accepteren, wat een positieve ontwikkeling is voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.227.354/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/633680 / JE RK 17-821
beschikking van de meervoudige kamer van 3 april 2018 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.A. From te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 13 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 november 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 september 2017.
2.2
De GI heeft op 14 december 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de moeder, ingekomen op 7 december 2017;
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 14 februari 2018 met bijlagen, ingekomen op 14 februari 2018;
- e-mailberichten van de zijde van de GI van 15 februari 2018 met bijlagen, ingekomen op 16 februari 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 februari 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
Tevens is – met instemming van de GI – in de zaal toegelaten de heer [Y] , partner van de moeder.
De heer [X] (hierna te noemen: de vader) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [A] (hierna te noemen: [kind a] ), [in] 2006, te [geboorteplaats] ;
- [B] (hierna te noemen: [kind b] ), [in] 2008, te [geboorteplaats] .
[kind a] en [kind b] worden hierna gezamenlijk ook genoemd: de kinderen.
De vader heeft de kinderen erkend. De kinderen verblijven momenteel bij de moeder. Voor [kind a] geldt dat hij sinds 1 april 2017 weer bij de moeder verblijft na een vrijwillige uithuisplaatsing in een Therapeutische Gezinsverpleging van de Bascule.
3.2
Bij de stukken bevindt zich een raadsrapport van 10 december 2015.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 30 december 2015 zijn [kind a] en [kind b] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is – tot het moment van de bestreden beschikking – laatstelijk verlengd tot 30 september 2017.
3.4
Bij de beschikking van de rechtbank van 28 juni 2017 is het gezamenlijk gezag van beide ouders beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over beide kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [kind a] en [kind b] te verlengen voor de duur van een jaar gedeeltelijk toegewezen, te weten voor de duur van acht maanden, tot 31 mei 2018.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of in de onderhavige zaak deze gronden aanwezig waren ten tijde van het geven van de bestreden beschikking en of dit ook thans nog het geval is.
5.2
De moeder voert – kort gezegd – aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling van de minderjarigen nog steeds aanwezig zijn. Zij heeft altijd ingestemd met de hulp die nodig werd geacht en heeft zich daar altijd proactief voor ingezet. Haar opvoedvaardigheden hebben, tot het verzoekschrift in eerste aanleg, nimmer ter discussie gestaan. Zo concludeert de raad dat er geen zorgen zijn over de opvoedingsvaardigheden van de moeder en concludeert de Bascule dat de moeder goed bij [kind a] kan aansluiten, adviezen opvolgt en leerbaar is. Ze hecht er waarde aan dat de kinderen hun vader zien en neemt initiatief om dat te bewerkstelligen. Dat het op dit moment nog onzeker is hoe de omgang tussen de vader en de kinderen in de toekomst gaat plaatsvinden ligt niet aan de moeder. Bovendien geeft de ontwikkeling van de kinderen geen blijk van een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling. De hulpverlening voor [kind b] is met goed gevolg afgesloten. De school meldt dat zij zich positief ontwikkelt. Ook [kind a] ontwikkelt zich positief sinds hij weer bij de moeder woont. Dit neemt niet weg dat [kind a] op momenten moeilijk gedrag kan vertonen, maar dat is de reden waarom de moeder hulp wenst.
De rechtbank heeft het oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van de minderjarigen nog steeds aanwezig zijn onvoldoende gemotiveerd. Bovendien had de rechtbank voor beide kinderen afzonderlijk moeten motiveren waarom een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk zou zijn.
5.3
De GI stelt dat de bedreigde ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig is. Bij de kinderen is nog een gevoel van onveiligheid merkbaar. Het gezin is nog volop bezig om een nieuw evenwicht te vinden en hulpverlening hierbij is noodzakelijk. Door de hulpverlening kan zicht worden verkregen op de vraag of moeders opvoedvaardigheden aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben.
Het Familiecentrum heeft op basis van de uitkomsten van twee observaties aangegeven dat de opvoedsituatie zodanig onveilig is voor de kinderen dat zij hebben aangegeven dat er ook intensieve opvoedondersteuning moet komen in het gezin. De GI heeft de indruk dat de medewerking van de moeder aan hulpverlening niet onvoorwaardelijk is en dat zij niet geheel zal blijven meewerken wanneer de hulpverlening een advies uitbrengt voor de kinderen waar zij zich niet in kan vinden. Zij heeft een ander beeld dan de hulpverlening van de stand van zaken. Tot nu toe heeft de moeder nog niet kunnen laten zien dat zij in voldoende mate profiteert van de geboden opvoedondersteuning en dat zij kan aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben.
Wat betreft de omgang, heeft de moeder tot de zomer van 2017 onvoldoende meegewerkt aan de totstandkoming van begeleide omgang door de inzet van Eigen Plan, wat onder andere leidde tot het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling.
5.4
De raad heeft ter zitting aangegeven te herkennen dat de moeder en de GI verschillend naar dezelfde situatie kijken. De verzorging en opvoeding van de kinderen is een forse uitdaging die meer dan het gewone van een opvoeder vraagt. Uit de rapportages komt naar voren dat de moeder baat heeft bij de ingezette hulp. Tegelijkertijd dient er goed overzicht te blijven door iemand die op afstand het gezin volgt. Niet alleen de lasten van de opvoeding spelen een rol, maar ook een vader met psychiatrische problematiek met wie de kinderen contact (moeten) hebben. De raad vraagt zich af wie het overzicht over de situatie zal houden als de ondertoezichtstelling eraf is? De raad adviseert daarom om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De gezinssituatie in de huidige zaak is al langere tijd zorgelijk. In 2012 zijn de ouders uit elkaar gegaan. Het lukte de ouders vervolgens niet om op een lijn te komen. Sinds 2014 is de GI betrokken naar aanleiding van een zorgmelding, toen [kind a] de moeder met een mes bedreigd zou hebben. Zowel bij [kind a] als [kind b] zijn (forse) kindsignalen geconstateerd. [kind a] heeft last van hevige loyaliteits- en emotieregulatieproblematiek. Hij is gediagnosticeerd met ODD, heeft concentratieproblemen en is snel gefrustreerd, hetgeen hij via externaliserend gedrag uit. Ook [kind b] laat heftige loyaliteitsproblematiek zien maar internaliseert veel. De ouders lijken hierbij niet in staat om de kinderen, met name [kind a] , te begrenzen. Tussen de verschillende gezinsleden lijkt de nodige spanning en angst te heersen, die vervolgens zijn weerslag heeft op de andere gezinsleden.
Daarbij is de vader door zijn psychiatrische problematiek niet altijd beschikbaar geweest in de opvoeding, wat in 2017 heeft geleid tot de beëindiging van het gezamenlijk gezag. In oktober 2017 is middels een Eigen Kracht Conferentie een plan opgesteld om de omgang met de vader te bewerkstelligen. Op 9 december 2017 heeft vervolgens de eerste omgang tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden, welke positief verlopen is. Sinds 22 december 2017 is de vader echter met een rechterlijke machtiging op grond van de BOPZ opgenomen en heeft omgang niet meer plaatsgevonden.
Hulpverlening heeft plaatsgevonden aan zowel de moeder, de vader, als de kinderen. Voorbeelden zijn zorg van Altra, een vrijwillige uithuisplaatsing van [kind a] , psycho-educatie en twee observaties door het Familiecentrum. Veel initiatieven hebben echter – om verschillende redenen – geen doorgang gevonden. Ook leken de kinderen en de moeder onvoldoende te profiteren van de ingezette hulpverlening. Sinds eind 2017 gaat de moeder met de kinderen tweewekelijks naar het Familiecentrum voor creatieve gezinstherapie en komt er wekelijks een ambulant begeleider langs in het kader van Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding (IAG). Zowel de kinderen als de moeder lijken hierbij gebaat te zijn.
5.6
Uit het vorenstaande blijkt dat [kind a] en [kind b] opgroeien in een kwetsbare gezinssituatie. De hoge spanningen binnen het gezin hebben hun weerslag op de ontwikkeling van zowel [kind a] als [kind b] . Zij hebben behoefte aan rust en stabiliteit en met name het gedrag van [kind a] vraagt om bovengemiddelde opvoedingsvaardigheden. Mede met het oog op de kindsignalen die beide kinderen ten tijde van de bestreden beschikking nog steeds vertoonden is voldoende komen vast te staan dat zij destijds ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd.
Dat de moeder een optimistischere visie heeft op de werkelijkheid wordt zowel door de GI als de raad gezien. De e-mails in het dossier laten zien dat de moeder niet altijd is meegegaan in de voorgestelde hulp (zoals een persoonlijk onderzoek), maar tegelijkertijd heeft zij zelf ook veel ondernomen om hulpverlening op gang te krijgen en actief naar mogelijkheden gezocht. Volgens de Hoge Raad ziet het criterium dat de ouder de noodzakelijke zorg niet of onvoldoende accepteert echter niet slechts op de bereidheid die zorg te accepteren, maar tevens op het (in voldoende mate) daadwerkelijk accepteren en benutten van die zorg (ECLI:NL:HR:2018:218). Het hof acht in deze zaak voldoende aannemelijk dat de moeder ten tijde van de bestreden beschikking de noodzakelijke zorg onvoldoende accepteerde, nu zij nog niet in staat was gebleken de aangeboden hulp zodanig te accepteren en uit te voeren dat dit tot effect had dat de ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarigen is verminderd of verdwenen.
Het hof zal de bestreden beschikking voor zover deze ziet op verlenging van de ondertoezichtstelling tot heden dan ook bekrachtigen.
5.7
Inmiddels is de hulpverlening goed op gang gekomen. Ter zitting heeft de GI desgevraagd verklaard dat de hulpverlening een goede start heeft gemaakt en dat het, hoewel niet wenselijk, wel mogelijk is deze voort te zetten buiten het kader van de ondertoezichtstelling. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat het, sinds [kind a] weer thuis woont, het eerste half jaar zoeken was naar de balans binnen het gezin en dat de huidige hulpverlening bijgedragen heeft aan stabilisatie hiervan. Zij ervaart de huidige hulpverlening als zeer prettig en voelt zich eindelijk erkend.
Hoewel het hof de bedreiging van de ontwikkeling van beide kinderen zeker nog aanwezig acht, heeft de GI onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze zorgen thans niet in een vrijwillig kader zouden kunnen worden afgewend. Dat voortzetting van de huidige intensieve hulpverlening cruciaal is om de zorgen ten aanzien van de ontwikkeling van [kind a] en [kind b] te doen verminderen of verdwijnen, onderkent ook het hof. Op basis van de thans beschikbare informatie is echter voldoende aannemelijk geworden dat de moeder de huidige hulpverlening ook zonder ondertoezichtstelling zal blijven accepteren.
Gezien het vorenoverwogene zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover deze ziet op verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf heden tot 31 mei 2018 en het inleidende verzoek van de GI in zoverre afwijzen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover [kind a] en [kind b] daarbij onder toezicht zijn gesteld voor de periode vanaf heden tot 31 mei 2018, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidend verzoek van de GI, voor zover dit ziet op de ondertoezichtstelling van [kind a] en [kind b] vanaf heden tot 31 mei 2018;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.N. van de Beek en
mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. J. Stein als griffier, en is op 3 april 2018 in het openbaar uitgesproken.