In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [kind a] en [kind b], die voortkwam uit een zorgelijke gezinssituatie. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verzocht nu om deze te beëindigen. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Amsterdam (GI) had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de opvoedingsvaardigheden van de moeder en de rol van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder had zich proactief ingezet voor hulpverlening, maar het hof oordeelde dat zij de noodzakelijke zorg niet of onvoldoende accepteerde. De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling verlengd, maar het hof oordeelde dat de gronden voor deze verlenging niet meer aanwezig waren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf heden tot 31 mei 2018, maar bekrachtigde de beschikking voor het overige. De beslissing van het hof houdt in dat de moeder de huidige hulpverlening ook zonder ondertoezichtstelling zal blijven accepteren, wat een positieve ontwikkeling is voor de kinderen.