ECLI:NL:GHAMS:2018:1107

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
200.214.510/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van schotelantenne op basis van huurovereenkomst en voorwaarden verhuurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschilpunten tussen Stichting Intermaris en een huurder betreffende de plaatsing van een schotelantenne. De huurder, [geïntimeerde], huurt sinds 26 mei 1990 een woning van Intermaris en heeft zonder toestemming van de verhuurder een schotelantenne aan de buitenzijde van het gehuurde geplaatst. Intermaris heeft de huurder verzocht de antenne te verwijderen, omdat deze niet voldeed aan de voorwaarden die aan de toestemming waren verbonden. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van Intermaris afgewezen, waarbij werd overwogen dat de belangen van de huurder bij het behoud van de antenne zwaarder wogen dan die van de verhuurder bij verwijdering.

In hoger beroep heeft het hof de belangenafweging opnieuw gemaakt. Het hof oordeelde dat de belangen van Intermaris bij verwijdering van de schotelantenne zwaarder wegen dan die van de huurder bij behoud. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de esthetische aspecten, de mogelijkheid voor de huurder om via alternatieve middelen toegang te krijgen tot de gewenste zenders, en het feit dat de huurder niet aan de voorwaarden voor het behoud van de antenne voldeed. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de huurder veroordeeld om de schotelantenne binnen vier weken te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Tevens is de huurder veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.214.510/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 5302456 \ CV EXPL 16-6574
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 april 2018
inzake
STICHTING INTERMARIS,
gevestigd te Hoorn,
appellante,
advocaat: mr. J.J. de Boer te Hoorn,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Heimensem te Hoorn.
Partijen worden hierna Intermaris en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Intermaris is bij dagvaarding van 18 april 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Alkmaar (verder: de kantonrechter) van 18 januari 2017, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer/ rolnummer gewezen tussen Intermaris als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 13 februari 2018 doen bepleiten, Intermaris door mr. I.M. Sinnige, advocaat te Hoorn, en [geïntimeerde] door zijn voornoemde advocaat, beiden aan de hand van pleitnotities die zij daarbij in het geding hebben gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Intermaris heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, kort gezegd, de vorderingen van Intermaris zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van (het hof leest:) de volledige buitengerechtelijke kosten en proceskosten, inclusief nakosten en wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, inclusief nakosten en wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [geïntimeerde] huurt sinds 26 mei 1990 van Intermaris de woning aan het adres [adres] (verder: het gehuurde).
(ii) Op de huurovereenkomst is het huurreglement van Intermaris (verder: het huurreglement) van toepassing verklaard.
(iii) Artikel 7 van het huurreglement luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“1. Het is huurder zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder niet toegestaan iets aan het gehuurde te wijzigen. Hieronder worden niet alleen begrepen verbouwingen en wegbrekingen in het gehuurde, maar ook het aanbrengen van zonweringen, windschermen en afsluitingen en het plaatsen van antennes op of aan het gehuurde.
2. (…)
3. Aan bedoelde toestemmingen kan verhuurder voorwaarden verbinden.
(…)”
(iv) Kort na aanvang van de huurovereenkomst heeft [geïntimeerde] een schotelantenne aan de achterzijde van het gehuurde geplaatst.
( v) Bij brief van 22 februari 2016 heeft Intermaris, voor zover relevant, het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
“Op 15 februari 2016 hebben wij een controleronde gehouden door uw complex. Tijdens deze controleronde constateerden wij dat u een schotelantenne heeft aangebracht aan de buitenzijde van uw woning. (…)
Na onderzoek blijkt uit onze gegevens dat u geen schriftelijke toestemming heeft verkregen van Intermaris voor het plaatsen van een schotelantenne. (…)
Wij verzoeken u de schotelantenne binnen vier weken te verwijderen. Als u de schotelantenne toch wilt houden dan verzoeken wij u om daar binnen vier weken een officiële ZAV (Zelf Aangebrachte Voorziening) aanvraag voor te doen en de schotelantenne te plaatsen volgens de gestelde richtlijnen. (…)”
(vi) Op 1 april 2016 heeft [geïntimeerde] een zogenoemd Z.A.V.-Aanvraagformulier ingediend bij Intermaris om alsnog toestemming te vragen voor het (ver)plaatsen van zijn schotelantenne.
(vii) Hierop heeft Intermaris bij brief van 7 april 2016, voor zover hier relevant, als volgt gereageerd:
“(…) Wij geven u toestemming om de schotelantenne te behouden mits deze aan de kwaliteitseisen voldoet. Zoals de schotelantenne nu is geplaatst voldoet deze niet aan de door ons gestelde kwaliteitseisen. (…)”
(viii) De door Intermaris opgestelde kwaliteitseisen luiden, voor zover hier relevant, als volgt:
- de antenne mag, inclusief de drager, niet hoger zijn dan 1.80 meter;
- de antenne moet geplaatst worden binnen het gehuurde, dat wil zeggen binnen de muren van de woning, schutting en/of het balkon. De antenne mag niet buiten het balkon steken, op het dak of aan de gevelmuur bevestigd zijn;
- de huurder dient met het plaatsen van de antenne rekening te houden met het uitzicht, de erfafscheiding en bezonning van de buren. De antenne dient minimaal op 0.50 meter van de erfgrens te worden geplaatst.
(ix) Bij brief van 20 mei 2016 heeft Intermaris [geïntimeerde] nogmaals verzocht de schotelantenne te verwijderen. Daaraan heeft [geïntimeerde] geen gehoor gegeven.
( x) Op enig moment heeft [geïntimeerde] de schotelantenne verplaatst althans lager geplaatst.
3.2.
Intermaris heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, [geïntimeerde] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – te veroordelen om de geplaatste schotelantenne te verwijderen en verwijderd te houden, voorts haar te machtigen om, als [geïntimeerde] na verbeurte van de volledige dwangsom in gebreke blijft de schotelantenne te verwijderen, dit zelf te (laten) doen op kosten van [geïntimeerde] , zo nodig met behulp van de sterke arm, en ten slotte [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de volledige buitengerechtelijke kosten en proceskosten, inclusief nakosten. Zij heeft daartoe, kort gezegd, het volgende gesteld. [geïntimeerde] heeft in strijd met de huurovereenkomst en het huurreglement zonder toestemming van Intermaris een schotelantenne aangebracht aan de buitenzijde van het gehuurde. De plaats van de schotelantenne voldoet niet aan de door Intermaris gestelde kwaliteitseisen en de schotelantenne dient daarom te worden verwijderd. Het belang van Intermaris bij verwijdering van de schotelantenne weegt zwaarder dan het belang van [geïntimeerde] bij vrije nieuwsgaring. Sinds begin 2016 voert Intermaris op dit punt een actief en strikt beleid, waarmee zij precedentwerking, een ontsierend effect en schade aan het gehuurde wil voorkomen. Voor [geïntimeerde] zijn gelijkwaardige alternatieven beschikbaar voor het bekijken van Egyptische zenders, aldus (nog steeds) Intermaris. [geïntimeerde] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep, kort gezegd, het volgende overwogen. Beoordeeld moet worden of de door Intermaris gevorderde verwijdering van de schotelantenne een gerechtvaardigde inbreuk ex artikel 10 lid 2 EVRM vormt op het grondrecht van vrije nieuwsgaring, waarbij de belangen van huurder en verhuurder tegen elkaar moeten worden afgewogen en alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Die belangenafweging valt in dit geval ten gunste van [geïntimeerde] uit. Daarbij is relevant dat Intermaris onvoldoende heeft weersproken dat de voor [geïntimeerde] belangrijkste Egyptische zenders niet via de kabel zijn te ontvangen en dat voor het eventueel bekijken van die zenders via internet geldt dat vaststaat dat [geïntimeerde] digibeet is, geen internet heeft en evenmin van hem kan worden verwacht dat hij computervaardigheden ontwikkelt. Daar komt nog bij dat de schotelantenne al ruim 25 jaar ter plaatse aanwezig is en Intermaris hiervan, hoewel op de hoogte, nooit eerder een probleem heeft gemaakt. Voorts geldt dat [geïntimeerde] , gelet op de ligging van het gehuurde, niet kan voldoen aan de regels van Intermaris met betrekking tot het plaatsen van schotelantennes en dat het esthetische aspect voor Intermaris niet van groot gewicht kan worden geacht, terwijl de enkele vrees voor precedentwerking eveneens onvoldoende belang oplevert, aldus (nog steeds) de kantonrechter. Op grond hiervan heeft de kantonrechter de vordering van Intermaris afgewezen en Intermaris veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de plaats waar de schotelantenne door [geïntimeerde] is bevestigd, niet voldoet aan de (onder 3.1 sub (viii) genoemde) kwaliteitseisen van Intermaris en dat door [geïntimeerde] dus niet wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder Intermaris bij brief van 7 april 2016 toestemming aan [geïntimeerde] heeft gegeven om de schotelantenne te behouden, waarbij [geïntimeerde] stelt – wat Intermaris in hoger beroep uitdrukkelijk betwist (memorie van grieven onder 14) – dat er aan de buitenzijde van het gehuurde geen enkele andere plaats is waar de schotelantenne – zonder essentieel verlies aan kwaliteit van ontvangst – kan worden bevestigd. Kern van het geschil is of Intermaris mag vorderen dat [geïntimeerde] de aldus geplaatste schotelantenne verwijdert.
3.5.
Bij de beoordeling van dit geschil stelt het hof voorop dat het in artikel 10 lid 1 EVRM vervatte recht op vrije informatiegaring, dat ook aan een huurder – in dit geval [geïntimeerde] – toekomt, ingevolge het tweede lid van die bepaling onder omstandigheden door een verhuurder – in dit geval Intermaris – kan worden beperkt door de plaatsing van schotelantennes aan de buitenzijde van het gehuurde aan voorwaarden te onderwerpen en dat het daarbij aankomt op een belangenafweging waarbij alle in dit verband relevante omstandigheden een rol spelen. Hiervan uitgaande overweegt het hof als volgt, waarbij het aanleiding ziet de eerste vier grieven gezamenlijk te behandelen.
3.6.
In hoger beroep heeft [geïntimeerde] bij pleidooi verklaard dat hij een abonnement heeft bij KPN (voor € 55,= per maand) waarmee hij – via een kabel en een kastje – beschikt over een telefoon- en TV-aansluiting (waarmee hij in elk geval NPO 1, 2 en 3 ontvangt). Zoals ter zitting ook aan de orde is gesteld, kan [geïntimeerde] een uitbreiding van het zenderaanbod realiseren door bijvoorbeeld een IPTV-kastje aan te schaffen en deze aan te sluiten op de klaarblijkelijk aanwezige kabelaansluiting, waarbij – naar onvoldoende is weersproken – het signaal binnenkomt via die kabel en op de TV kan worden weergegeven, zonder dat daarvoor gebruik van het internet via een computer en/of het beschikken over digitale vaardigheden noodzakelijk is. Als door [geïntimeerde] onvoldoende weersproken staat voorts vast dat de kosten van aanschaf van bijvoorbeeld een IPTV-kastje beperkt blijven tot de bedragen die Intermaris (via productie H1 bij memorie van grieven) heeft genoemd. [geïntimeerde] heeft daarvan weliswaar gezegd dat die kosten de kosten van een schotelantenne overstijgen, maar heeft niet aangevoerd dat deze, gelet op zijn inkomen, niet te dragen zijn (zie memorie van antwoord, respectievelijk onder 27-33 en onder 26). Met betrekking tot de kosten van een internetabonnement overweegt het hof dat Intermaris – op dit punt ter zitting door [geïntimeerde] onweersproken – heeft aangevoerd dat deze voor [geïntimeerde] , die al een abonnement bij KPN heeft, beperkt blijven tot een extra uitgave van € 15,= per maand, zonder dat [geïntimeerde] heeft betoogd dat dit voor hem niet is op te brengen. Tegen voormelde achtergrond is niet relevant of [geïntimeerde] digibeet is, geen computer tot zijn beschikking heeft en van hem al dan niet mag worden verwacht dat hij vaardigheden in dat opzicht ontwikkelt en daarin tijd en geld investeert. Via een IPTV-aansluiting beschikt [geïntimeerde] over een redelijk alternatief in plaats van de schotelantenne om de voor hem belangrijkste Egyptische zenders te ontvangen. Door gebruik te maken van de door Intermaris (bij productie H1 bij memorie van grieven) genoemde mogelijkheid beschikt hij, zo bleek ter terechtzitting van dit hof, over alle Egyptische zenders die hij ter terechtzitting van de rechtbank heeft opgesomd als zijnde de zenders waarop hij naar sport en nieuws kijkt, alsmede over tientallen andere Arabische zenders. Dat zich daaronder wellicht niet alle zenders bevinden die hij daaraan in hoger beroep heeft toegevoegd, acht het hof niet van doorslaggevend belang. De conclusie is in elk geval dat [geïntimeerde] aldus over een redelijk alternatief voor de schotelantenne beschikt.
3.7.
[geïntimeerde] heeft onder meer als verweer aangevoerd dat hij de schotelantenne al 25 jaar heeft en Intermaris dit al die tijd, hoewel daarvan op de hoogte, heeft gedoogd, zodat dit aspect in de belangenafweging ten gunste van [geïntimeerde] dient mee te tellen. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dit betoog, omdat gedogen in dit geval veronderstelt dat optreden door Intermaris mogelijk en zinvol was, maar zij dit niettemin niet heeft gedaan, terwijl die situatie zich hier lange tijd niet heeft voorgedaan. Intermaris heeft immers onweersproken gesteld dat actief optreden tegen overtreding tot voor kort niet opportuun was, gelet op de jurisprudentie rond artikel 10 EVRM en de stand van de techniek, maar dat zij dit wel is gaan doen toen daarvoor ruimte ontstond. [geïntimeerde] heeft – voor het eerst in hoger beroep (memorie van antwoord onder 16) – voorts een beroep gedaan op verjaring. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet is betwist dat hij “vlak na aanvang van de huurovereenkomst” een schotelantenne aan de achterzijde van het gehuurde heeft geplaatst en dat hem onder meer een beroep op verjaring toekomt omdat hij “immers de schotelantenne ruim 25 jaar op dezelfde locatie [heeft] gehad”. Die (nogal summiere) stellingen heeft hij ter voornoemde zitting van dit hof in die zin nader uitgewerkt dat hij heeft gesteld dat de vordering van Intermaris tot verwijdering van de schotelantenne een vordering tot nakoming van een verbintenis uit de huurovereenkomst (althans het huurreglement) betreft waarvoor ingevolge artikel 3:307 BW een verjaringstermijn van vijf jaar geldt. Het hof kan [geïntimeerde] ook in dit betoog niet volgen. [geïntimeerde] heeft, naar hij zelf heeft gesteld (zie onder meer conclusie van antwoord onder 4 en 5), begin april 2016 – toen hem door Intermaris toestemming was verleend de schotelantenne te behouden, mits aan de kwaliteitseisen van Intermaris zou worden voldaan – de schotelantenne van zijn oorspronkelijke plaats verwijderd en vervolgens op een andere, lagere plaats – die overigens (ook) niet voldeed aan de kwaliteitseisen van Intermaris – weer opgehangen. Daarmee heeft zich, zoals Intermaris ook heeft gesteld, een nieuw rechtsfeit voorgedaan en is, voor zover van toepassing, een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar gaan lopen, die thans in het geheel nog niet is verstreken. De stelling dat sprake is van verjaring wordt daarom door het hof gepasseerd.
3.8.
Met betrekking tot de esthetische aspecten overweegt het hof dat het hem ter terechtzitting duidelijk is geworden dat de schotelantenne (in elk geval gedeeltelijk) boven de schuur van [geïntimeerde] uitsteekt, zodat deze voor een aantal omwonenden (in elk geval gedeeltelijk) zichtbaar is. Dat een flink aantal naaste buren een petitie heeft ondertekend inhoudende dat zij geen bezwaar hebben tegen de aanwezigheid van de schotelantenne van [geïntimeerde] , is weliswaar relevant, maar niet doorslaggevend, reeds omdat daaruit niet volgt dat opvolgende buren evenmin bezwaren daartegen zullen hebben. Daarnaast is het argument van precedentwerking in zoverre relevant dat niet is betwist dat Intermaris op dit punt een eenduidig beleid voert en dat afwijkingen daarvan – naar feit van algemene bekendheid is – altijd het gevaar opleveren dat ook andere huurders (en eerder: met recht) een uitzonderingspositie claimen, waarmee handhaving van de hoofdregel problematisch kan worden.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, indien alle relevante omstandigheden in aanmerking worden genomen, een afweging tegen elkaar van de belangen van partijen meebrengt dat de belangen van Intermaris bij verwijdering van de schotelantenne zwaarder dienen te wegen dan die van [geïntimeerde] bij behoud daarvan. Daaruit volgt dat
grief I tot en met grief IVslagen.
3.10.
[geïntimeerde] heeft geen stellingen geponeerd die, indien bewezen, tot andere oordelen dan hiervoor gegeven leiden, zodat zijn bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
3.11.
De vordering van Intermaris tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de volledige buitengerechtelijke kosten en proceskosten komt niet voor toewijzing in aanmerking. Intermaris heeft deze vordering – anders dan met de weinig zeggende productie 11 bij inleidende dagvaarding – in het geheel niet gespecificeerd en onderbouwd, nog daargelaten dat voor toewijzing van de
volledigebuitengerechtelijke en proceskosten enkel plaats zou zijn indien [geïntimeerde] , door te procederen, misbruik van bevoegdheid zou hebben gemaakt, welk geval zich hier – nu Intermaris dit niet heeft gesteld, laat staan heeft onderbouwd – in het geheel niet voordoet. Dit betekent dat
grief Vfaalt.
3.12.
De slotsom luidt dat het appel slaagt, dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de vordering van Intermaris zal worden toegewezen als hierna in het dictum bepaald. [geïntimeerde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in beide instanties.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en
opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerde] om de schotelantenne binnen vier weken na betekening van dit arrest te verwijderen en verwijderd te houden, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,= per dag voor iedere dag dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan, met dien verstande dat nimmer een hoger bedrag aan dwangsommen zal kunnen worden verbeurd dan een bedrag van € 5.000,=;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Intermaris gevallen, op € 213,01 voor verschotten en op € 400,= voor salaris gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Intermaris gevallen, op € 815,24 voor verschotten, op € 2.682,= voor salaris advocaat en op € 131,= voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot in geval betekening van dit arrest plaatsvindt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, D.J. van der Kwaak en J.C. Toorman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 april 2018.