Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Feiten
Grief I in principaal appelhoudt in dat de kantonrechter een te beperkte omschrijving heeft gegeven van het gehuurde. Deze grief zal hieronder worden besproken.
Grief II in principaal appelbehelst de klacht dat de kantonrechter een te eenzijdig beeld heeft geschetst van het incident op 21 mei 2011. Die grief faalt, omdat de weergave door de kantonrechter neutraal is en de feitelijke juistheid ervan door de Stichting niet is bestreden. Met hetgeen de Stichting in het kader van die grief heeft aangevoerd zal het hof in het navolgende waar nodig rekening houden. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen die derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3.Beoordeling
grief III in principaal appel, is vervuld. Met die grief betoogt de Stichting dat de kantonrechter ten onrechte de huurovereenkomst heeft ontbonden op grond van onvoorziene omstandigheden, erin bestaande dat partijen elkaar over en weer gedragingen verwijten die als een tekortkoming van de huurovereenkomst kunnen worden beschouwd, hetgeen wordt veroorzaakt door de fysieke aanwezigheid van partijen rond het gehuurde en de (onderlinge) bemoeizucht ten aanzien van trivialiteiten, op grond waarvan de kans op een conflictloze en passende nakoming van de huurovereenkomst in de toekomst als verwaarloosbaar klein moet worden geacht. Hoewel zonder nader feitenonderzoek naar de wederzijdse verwijten, dat in eerste aanleg niet is verricht, de aangevallen beslissing inderdaad niet als juist kan worden aanvaard, slaagt de grief niet, omdat waar gronden zijn voor een ontbinding wegens een tekortkoming in de nakoming, geen ruimte bestaat voor een ontbinding wegens onvoorziene omstandigheden. Het hof zal het bestreden vonnis op het punt van de uitgesproken ontbinding dus bekrachtigen onder verbetering van (ontbindings)gronden. Aan de door [geïntimeerden] in eerste aanleg ingestelde vordering tot ontbinding op grond van artikel 6:265 BW komt het hof hoe dan ook niet meer toe, omdat tegen de afwijzing daarvan door [geïntimeerden] geen grief is gericht.
grieven IV en V in principaal appelbestrijdt de Stichting het oordeel van de kantonrechter dat de hoogte van de op grond van het kortgedingvonnis van 25 juli 2011 verschuldigde dwangsommen is betwist en niet eenvoudig is vast te stellen, zodat het beroep op verrekening moet worden verworpen en opschorting van de gehele huursom op die grond niet is gerechtvaardigd en evenmin op grond van de stelling van de Stichting dat zij geen huurgenot heeft gehad, doordat [geïntimeerden] de toegang tot het gehuurde (blijvend) onmogelijk hebben gemaakt. In de toelichting op de grieven voert de Stichting aan dat het bedrag aan verschuldigde dwangsommen wel degelijk eenvoudig is vast te stellen, en wel op een bedrag van € 87.961,86 (zie hierboven onder 3.6) en betoogt zij dat zij geen huur verschuldigd is, omdat [geïntimeerden] hun kernverplichting tot het verstrekken van het genot van het gehuurde niet zijn nagekomen. In reactie op het door [geïntimeerden] gedane beroep op het verbod van opschorting en verrekening in artikel 26.1 van de toepasselijke algemene bepalingen, heeft de Stichting dat beding als onredelijk bezwarend vernietigd en aangevoerd dat een beroep op dat beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
grief 2 in incidenteel appel, waarin [geïntimeerden] de toewijzing van de huur tot 23 mei 2011 bepleiten, zij het op de hiervoor reeds verworpen grond dat zij het gehuurde niet zouden hebben afgesloten.
grief VIII in principaalbestrijdt de Stichting de toewijzing van de door [geïntimeerden] gevorderde boete op grond van artikel 34 van de algemene bepalingen ten bedrage van € 42.000,=. De kantonrechter heeft overwogen dat de Stichting de verschuldigdheid van deze boete onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. In de toelichting op de grief betoogt de Stichting dat zij geen verplichtingen uit de huurovereenkomst heeft geschonden. Subsidiair voert zij aan dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerden] aanspraak maken op de boete, die zij ook disproportioneel hoog acht. Meer subsidiair verzoekt zij om matiging van de boete.
grief X in principaal appel, die betrekking heeft op de proceskosten en de beslagkosten wordt aangehouden tot het eindarrest.
grief 3 in incidenteel appel, waarmee [geïntimeerden] opheffing van de door de Stichting gelegde beslagen bepleiten.
grief 4 in incidenteel appelvragen [geïntimeerden] hun vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten alsnog toe te wijzen. De kantonrechter heeft overwogen dat niet is gebleken dat (voldoende) andere werkzaamheden zijn verricht dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. In de toelichting op de grief wijzen [geïntimeerden] op de uitgebrachte sommatiedagvaarding en op artikel 33.1 van de algemene bepalingen, waarin is bedongen dat in het geval van een noodzakelijk geworden ingebrekestelling of sommatie de huurder alle daarvoor gemaakte kosten aan de verhuurder moet voldoen. Zij voeren aan dat de Stichting ook in de correspondentie herhaaldelijk op haar betalingsverplichtingen is gewezen. De Stichting heeft een en ander niet betwist, maar daartegen ingebracht dat de verrichte werkzaamheden geen vergoeding rechtvaardigen omdat die beperkt zijn gebleven tot het uitbrengen van een (herhaalde) sommatie. Het hof ziet gezien de door [geïntimeerden] verrichte incassowerkzaamheden in samenhang met artikel 33.1 van de algemene bepalingen, geen grond de gevorderde incassokosten, waarvan de hoogte redelijk is, af te wijzen of te matigen. Deze grief slaagt derhalve.