ECLI:NL:GHAMS:2018:1055

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
23-002081-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit diefstal van laptops

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, die in 2010 was veroordeeld voor diefstal in vereniging. De rechtbank had eerder bepaald dat de veroordeelde een bedrag van € 54.774,20 moest betalen aan de Staat ter ontneming van het voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 maart 2018 heeft de advocaat-generaal een vordering ingediend voor een bedrag van € 59.774,20, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft betoogd dat de waarde van de gestolen laptops lager is dan gevorderd en heeft verzocht om nader onderzoek naar de waarde van de laptops. Het hof heeft de waarde van de laptops vastgesteld op € 597.742,00 en heeft de ontnemingsvordering uiteindelijk gematigd tot € 50.000,00, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 50.000,00.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002081-15
Datum uitspraak: 27 maart 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de rechtbank Noord-Holland van 12 mei 2015 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-740936-10 tegen de veroordeelde
[veroordeelde], hierna de veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van
€ 71.131,30. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 31 maart 2015 heeft de officier van justitie ertoe gerekwireerd dat vanwege de overschrijding van de redelijke termijn een bedrag van € 5.000,00 in mindering op die vordering moet worden gebracht.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 november 2010 veroordeeld
ter zake van -kort gezegd- diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel.
Bij arrest van 26 juni 2012 heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis in de strafzaak.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 12 mei 2015 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 54.774,20 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn pleitnotitie op het standpunt gesteld dat de veroordeelde een lager bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten dan is gevorderd. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat de veroordeelde, in zijn rol van steler, heeft verklaard een vergoeding te hebben ontvangen van € 10.000,00. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de schriftelijke conclusie van het openbaar ministerie zodanig ver buiten de door het hof gestelde termijnen is ingediend, dat deze conclusie met bijlagen buiten beschouwing dient te worden gelaten. Als gevolg daarvan kan de waarde van de gestolen laptops niet worden bepaald aangezien deze niet uit het dossier blijkt en moet de ontnemingsvordering worden afgewezen. Voor het geval het hof wel tot een waardebepaling komt heeft de raadsman, op basis van een dagwaarde van de gestolen laptops van € 597.742,00, een alternatieve berekening en verdeling gemaakt, waarmee het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 3.586,45 komt.
Indien het hof de gestolen goederen op een hoger bedrag waardeert dan de door de raadsman gestelde dagwaarde, heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan nader onderzoek te laten verrichten naar de (consumenten)waarde van de laptops.
De raadsman heeft ten slotte gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn en het hof verzocht deze te compenseren door aftrek van een percentage van 25%.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, aan de hand van haar schriftelijke conclusie van 12 januari 2018 met bijlagen, gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 59.774,20 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal heeft op de vordering, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn als geheel, een bedrag van € 5.000,00 in mindering gebracht, waarmee de verplichting tot betaling aan de Staat op een bedrag van
€ 54.774,20komt.
Aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van het hiervoor genoemde feit waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof ontleent de schatting van dat op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel aan de inhoud van het Financieel Rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [veroordeelde] met nummer PL1233-2010070187 van 14 juli 2011, opgesteld door de rapporteur [naam] (hierna: het financieel rapport) met bijlagen en de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in het vonnis van de strafzaak.
Het hof gaat voorbij aan de verklaring van de veroordeelde (aangeleverd bij conclusie van de verdediging van 15 september 2016) dat hij voor zijn bijdrage aan de diefstal van de laptops een bedrag van € 10.000,00 heeft ontvangen. In het licht van zijn aanvankelijke ontkenning en later afgelegde tegenstrijdige verklaringen, alsmede de omstandigheid dat de rechtbank heeft bewezenverklaard dat de veroordeelde zich als pleger in vereniging met vier anderen schuldig heeft gemaakt aan de diefstal, is de overigens niet concreet en min of meer verifieerbaar onderbouwde - verklaring van de veroordeelde inzake zijn rol en verdiensten, niet aannemelijk.
Bij de vaststelling van het te ontnemen bedrag dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
Hiertoe zal, aan de hand van de (geschatte) dagwaarde, de waarde van de gestolen of geheelde goederen
voor de veroordeelde of de waarde die deze voor de veroordeelde heeft vertegenwoordigd (in beide
gevallen in het illegale circuit), dienen te worden bepaald.
Om in dit geval te komen tot een reële schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet de waarde van de laptops op het moment van de diefstal worden bepaald. Voorts moet rekening worden gehouden met de opbrengst van de buit in het illegale circuit en met de onderlinge verdeling daarvan.
Uit de aangifte en het financieel rapport moet worden afgeleid, dat op het moment van de diefstal de goederen een (fabrieks)waarde vertegenwoordigden van in totaal € 597.742,00 (ex BTW en verkoopmarges). Met de rechtbank ziet het hof geen reden tot twijfel aan die toenmalige waardebepaling van de gestolen laptops van het merk Asus, bestaande uit een hoeveelheid van 15 pallets. Nu het hof zich bij de verdere berekening en schatting van het wederrechtelijk voordeel zal baseren op genoemd bedrag zoals blijkt uit genoemde bewijsmiddelen, behoeven het verweer inzake de late inzending van de bijlagen bij de conclusie van het openbaar ministerie (waarin de waarde nader is gespecificeerd) en het voorwaardelijk verzoek inzake nader onderzoek, geen bespreking.
Met de opsteller van het financieel rapport is het hof van oordeel dat in dit geval, waarbij sprake is van onzekere factoren zoals de omstandigheid dat de diefstal een zeer grote partij nieuwe laptops betrof die bestemd was voor een markt elders in Europa, de consumentenwaarde waarvoor de goederen uiteindelijk verkocht zouden worden, moeilijk vast te stellen is.
De raadsman heeft aanvankelijk gemotiveerd betoogd dat de waarde van de goederen in het helingscircuit moet worden gesteld op 25% van de nieuwwaarde (conclusie 15 september 2016).
Ter terechtzitting in hoger beroep op 13 maart 2018 heeft hij verslag gedaan van een onderzoek van jurisprudentie, waaruit volgt dat de helerswaarde in het algemeen wordt gesteld op een bedrag tussen
de 15 en 50% van de nieuwwaarde.
Bij de bepaling van de waarde van de onderhavige partij laptops in het helingscircuit moet rekening worden gehouden met de volgende bijzonderheden:
a. de partij betrof gloednieuwe laptops, in ongeopende fabrieksverpakking;
b. de door de aangever genoemde waarde van € 597.742,00 is ontleend aan de facturen die de fabrikant aan de Nederlandse importeur/groothandel heeft gestuurd. Om de nieuwwaarde voor consumenten te berekenen dient deze dus te wordend verhoogd met de groothandelsmarge, de detailhandelsmarge en de BTW. Tegen deze achtergrond is het in dit geval redelijk de opbrengst op de helersmarkt te schatten op 50% van de in de aangifte genoemde factuurwaarde.
Bij de vraag welk gedeelte van de opbrengst van de laptops de veroordeelde heeft ontvangen, geldt
als uitgangspunt de bewezenverklaring in de strafzaak, inhoudende dat de veroordeelde de diefstal in vereniging met anderen heeft gepleegd. Dit betekent dat hij een substantiële bijdrage aan de diefstal
heeft geleverd. Hij heeft niet volstaan met handelingen die als medeplichtigheid plegen te worden geduid. Nu geen overtuigende aanwijzingen bestaan voor een andere verdeling, moet worden uitgegaan van een ponds pondsgewijze verdeling tussen de vijf daders. Dit resulteert in een opbrengst voor de veroordeelde van één vijfde.
Dit levert de navolgende berekening van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op:
€ 597.742,00 x 50% = € 298.871,00.
€ 298.871,00 : 5 = € 59.774,20.
Het hof schat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel aldus op een totaalbedrag van afgerond
€ 59.774,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Redelijke termijn
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid, dat in deze zaak in eerste aanleg en in hoger beroep
de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, nu de ontnemingsvordering is aangekondigd in de hoofdzaak op 15 november 2010 en de rechtbank eerst op 12 mei 2015 vonnis heeft gewezen. Het hof wijst thans op 27 maart 2018 arrest, ruim zeven jaar en vier maanden na aanvang van de criminal charge. Als uitgangspunt heeft te gelden twee jaren per rechterlijke instantie, zodat een overschrijding van de periode als geheel heeft plaatsgevonden van drie jaar en vier maanden. Gelet op de omstandigheid dat de zaak niet ingewikkeld is, dat de vertraging van de procedure niet aan de veroordeelde te wijten is en dat de zaak door de bevoegde autoriteiten in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep met onvoldoende voortvarendheid is behandeld, is het hof van oordeel dat de overschrijding in dit geval met een hoger bedrag dan € 5.000 dient te worden gecompenseerd. Het hof zal daarom de verplichting tot betaling
aan de Staat matigen tot een bedrag van € 50.000,00.
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, mitsdien de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 50.000,00.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 59.774,00 (negenenvijftigduizend zevenhonderdvierenzeventig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 50.000,00 (vijftigduizend euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. S. Clement en mr. M.E. Hinskens-van Neck, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 maart 2018.
Mr. Clement is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]