3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( a) [geïntimeerden] en [appellant] zijn sinds 1980 gezamenlijk onverdeeld eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres] (verder ook: het pand).
( b) De onderlinge rechtsverhouding is bepaald en vastgelegd in een notariële akte van 14 januari 1980 (verder ook: de overeenkomst of de akte). De akte houdt, voor zover thans van belang, het volgende in:
- artikel 1.1 bepaalt dat het pand is bestemd om door partijen en degenen met wie zij duurzaam samenwonen gemeenschappelijk te worden gebruikt;
- artikel 1.3 bepaalt de verdeling van de privé-gedeelten (waarop een persoonlijk en exclusief gebruiksrecht bestaat) op bepaalde gedeeltes van het pand en voorts dat alle partijen het recht van gebruik hebben van het souterrain van het voorhuis, de voorzolder van het voorhuis, de gangen, het trappenhuis en de tuin met de daarin aanwezige opstallen;
- artikel 1.4 bepaalt dat iedere gebruiker bij de uitoefening van zijn gebruiksrechten de belangen van zijn mede-eigenaren en -gebruikers in acht zal nemen en geen onredelijke hinder zal veroorzaken;
- artikelen 6 tot en met 13 regelen de mogelijkheid van vervreemding van de privé-gedeelten;
- artikel 6 lid 12 onder c bepaalt dat weigering van een gegadigde slechts zal mogen plaatsvinden indien naar redelijkheid en billijkheid van de overige bewoners niet mag worden verlangd dat zij de gegadigde in hun midden opnemen;
- artikel 14 bepaalt dat verhuur van gemeenschappelijke of privéruimten in het pand of het om niet in gebruik afstaan niet anders zal kunnen geschieden dan na voorafgaande toestemming van de andere mede-eigenaren. Het bepaalde in artikel 6 lid 12 is van overeenkomstige toepassing verklaard;
- artikel 16 bepaalt dat een partij, die een overeenkomst van verhuur sluit zonder inachtneming van onder meer artikel 14 van de akte, een boete verbeurt van honderd gulden voor iedere dag dat het gebruik door de huurder voortduurt;
- artikel 18 bepaalt dat alle geschillen tussen partijen over de uitleg van de overeenkomst of over enige zaak die niet in de overeenkomst is geregeld, uitsluitend en in hoogste ressort aan een arbiter zullen worden voorgelegd.
( c) [appellant] is op grond van de akte eigenaar van een privé-gedeelte op de bel-etage en van een privé-gedeelte op de eerste etage van het pand (verder ook: het bovenappartement).
( d) Tussen (onder anderen) [appellant] enerzijds en [geïntimeerden] anderzijds is op 12 augustus 1998 een arbitraal vonnis gewezen, waarbij onder meer een aantal vorderingen van [appellant] zijn toegewezen, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
( e) Op 17 februari 2015 heeft [appellant] [geïntimeerden] een brief gestuurd die, voor zover van belang, als volgt luidt:
“Vanaf donderdag a.s. komt in mijn bovenappartement een huurder wonen, mhr. [X] . Hij is familie van mij.”
( f) Op 19 februari 2015 heeft [X] het bovenappartement betrokken. Bij die gelegenheid is een ruzie ontstaan tussen [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 4] en [appellant] .
( g) Bij brieven van 30 april 2015, 5 mei 2015, 1 juni 2015, en 2 juli 2015 hebben [geïntimeerden] [appellant] geschreven dat de mede-eigenaren ernstig bezwaar maken tegen de verhuur door [appellant] aan [X] en dat [appellant] boetes verbeurt. Tevens hebben zij erop aangedrongen de verhuur te beëindigen. Verder hebben [geïntimeerden] [appellant] nota’s van de verbeurde boetes verstuurd, berekend vanaf maart 2015.
( h) Bij brief van 27 juli 2015 heeft [appellant] [geïntimeerden] verzocht om hun toestemming om een gedeelte van zijn privéruimte aan [X] te verhuren. Deze brief luidt, voor zover van belang:
“Door (…) omstandigheden heb ik de komst van dhr. [X] op redelijk korte termijn aangekondigd per brief aan alle mede-eigenaren; zijn naam is kenbaar gemaakt. (…) Jullie verwijt is terecht; ik heb nooit officieel om toestemming gevraagd en jullie hebben die dan ook niet verleend. Bij deze zou ik alsnog toestemming willen vragen.”
[geïntimeerden] hebben hun toestemming niet verleend.
( i) In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] van [appellant] de betaling gevorderd van a) een bedrag van € 8.304,54 wegens vervallen boetes in verband met de verhuur door [appellant] van het bovenappartement aan [X] , b) een bedrag van € 45,38 per dag ter zake van boete vanaf 1 september 2015, zolang [appellant] zijn privé-gedeelte verhuurt en c) een bedrag van € 829,88 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten. In reconventie heeft [appellant] gevorderd, voor zover in appel van belang, i) dat [geïntimeerden] wordt gelast alsnog en met terugwerkende kracht de door [appellant] gevraagde toestemming voor de verhuur aan [X] te verlenen en ii) dat voor recht wordt verklaard dat [appellant] jegens [geïntimeerden] geen boete verschuldigd is voor de verdere continuering van de verhuur van het bovenapparte-ment aan [X] . Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in conventie (onder afwijzing van het meer of anders gevorderde) [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 45,38 per dag aan boetes vanaf 1 mei 2015, zolang [appellant] (lees:) het bovenappartement aan [X] in gebruik geeft, dan wel totdat een maximum aan boetes is verbeurd van in totaal € 30.000,=, alsmede tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 829,88 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw en in reconventie de vorderingen van [appellant] afgewezen. Zowel in conventie als in reconventie heeft de kantonrechter [appellant] in de proceskosten veroordeeld.