In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de appellante, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Heiden, in hoger beroep is gekomen van een uitspraak van 16 juli 2014. De appellante en geïntimeerde hebben gezamenlijk een sportschool geëxploiteerd onder een vennootschap onder firma, welke samenwerking met terugwerkende kracht tot 1 november 2013 is beëindigd. De geïntimeerde heeft haar aandeel in de vennootschap aan de appellante overgedragen voor een overnamesom van € 18.500,-. In de overeenkomst tot beëindiging zijn verschillende clausules opgenomen, waaronder een arbitrageclausule.
De geïntimeerde heeft in eerste aanleg betaling gevorderd van een bedrag van € 20.150,18, bestaande uit de overnamesom, les-facturen, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de appellante veroordeeld tot betaling van dit bedrag. In hoger beroep heeft de appellante aangevoerd dat de kantonrechter zich ten onrechte bevoegd heeft geacht, omdat de arbitrageclausule in de overeenkomst van toepassing zou zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd en dat het beroep op onbevoegdheid in hoger beroep te laat is ingediend. Het hof heeft zich daarom onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen die voortvloeien uit de overeenkomst.
Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor een akte aan de zijde van de appellante, waarbij de geïntimeerde mag reageren. De verdere beslissing is aangehouden.