ECLI:NL:GHAMS:2018:1016

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
200.178.685/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake effectenlease en vernietiging van leaseovereenkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een particuliere cliënt, aangeduid als [geïntimeerde]. Dexia had hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de kantonrechter in Amsterdam, die in eerdere uitspraken de vorderingen van Dexia had afgewezen en de cliënt had veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 187.367,46 met rente. De kern van het geschil betreft de vraag of de leaseovereenkomsten, die de cliënt met Dexia had gesloten, vernietigd konden worden op grond van het ontbreken van toestemming van de echtgenote van de cliënt, zoals vereist onder de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft vastgesteld dat de echtgenote tijdig een opt-out verklaring had afgegeven en dat de leaseovereenkomsten als overeenkomsten van huurkoop moeten worden aangemerkt. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat het bewijsvermoeden dat de echtgenote op de hoogte was van de leaseovereenkomsten, was ontzenuwd door de cliënt. Dexia's beroep op verjaring werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de echtgenote eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en Dexia veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.178.685/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 3084535 DX VERZ 14-248
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 maart 2018
inzake
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante, tevens voorwaardelijk incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde, tevens voorwaardelijk incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 9 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 2 april 2015 en 10 september 2015, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met een productie;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met een productie;
- akte van [geïntimeerde] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en de vorderingen van Dexia, zoals geformuleerd bij memorie van grieven, zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten met rente, met nakosten.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd tot verwerping daarvan en in voorwaardelijk incidenteel appel zoals in zijn memorie is vermeld, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
In voorwaardelijk incidenteel appel heeft Dexia geconcludeerd tot verwerping daarvan, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 2 april 2015, onder 1.1 tot en met 1.5, de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van art. 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst. [geïntimeerde] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure op grond van art. 96 Rv, waarbij partijen zich het recht van hoger beroep hebben voorbehouden, ziet op negen leaseovereenkomsten die [geïntimeerde] , alle op 19 mei 1998, met (een rechtsvoorgangster van) Dexia is aangegaan (hierna: de leaseovereenkomsten). Ten aanzien van de leaseovereenkomsten heeft de echtgenote van [geïntimeerde] , [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ), bij brief van 24 juli 2006, die Dexia ontving op 27 juli 2006, de nietigheid ingeroepen.
3.3
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder d [echtgenote] heeft op grond van art. 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [geïntimeerde] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit art. 3:52 lid 1, aanhef en onder d BW in samenhang met art. 1:89 lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens art. 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge art. 3:52 lid 2 BW kan na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst.
Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht, en bij voldoende betwisting, de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis ten gunste van Dexia onder meer een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomsten werden verricht vanaf een en/of-rekening. De kantonrechter heeft de echtelieden als getuigen gehoord en heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] het bewijsvermoeden heeft ontzenuwd en Dexia niet is geslaagd in haar bewijs. Bij het bestreden eindvonnis van 10 september 2015 is Dexia veroordeeld € 187.367,46 met rente te betalen aan [geïntimeerde] alsmede (voorwaardelijk) het BKR te berichten dat [geïntimeerde] geen verplichtingen meer heeft uit hoofde van de leaseovereenkomsten. De vorderingen van Dexia zijn afgewezen.
3.6
Met haar eerste grief betoogt Dexia dat de kantonrechter, gelet op de inmiddels voltooide verjaring, ten onrechte heeft aangenomen dat [echtgenote] nog een beroep toe kwam op de artt. 1:88 jo art. 1:89 BW.
3.7
Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het vernietigingsrecht van [echtgenote] reeds was verjaard toen zij het inriep. Uit de verklaringen van de echtelieden volgt dat [geïntimeerde] alle rekeningen beheerde, ook die waarvan Dexia werd betaald. Hij deed de overboekingen en archiveerde de bankafschriften. [echtgenote] maakte de bankpost niet open, ook al stond die mede op haar naam; zij keek niet in de bankafschriften. Zij keek nooit naar het saldo bij de geldautomaat omdat er altijd genoeg geld was, aldus [echtgenote] . Beide getuigen verklaren dat [geïntimeerde] een relatief hoog inkomen had (volgens [geïntimeerde] fl. 15.000-20.000 bruto per maand), terwijl ook [echtgenote] verdiende. [geïntimeerde] verklaart dat er een vermogen van ca. fl. 1 miljoen bestond. Gelet hierop kan op grond van de getuigenverklaringen en de in het geding gebrachte stukken, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet worden vastgesteld dat [echtgenote] voor 27 juli 2003, dat is drie jaar vóór datum ontvangst van de vernietigingsbrief, daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Dexia verwijst, ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid bij [echtgenote] , naar verschillende in eerste aanleg reeds genoemde omstandigheden zoals de veelheid aan telefonische contacten met [geïntimeerde] , de aanzienlijke (vooruit)betalingen, de hoeveelheid post en de belastingaangifte, maar haar argumenten betreffen in essentie veronderstellingen en aannames. Nu [echtgenote] niet in de bankafschriften keek, kan zij niet door middel van de bankafschriften op de hoogte zijn geraakt van de maandelijkse betalingen van fl. 6.000 en de vooruitbetaling van ruim fl. 200.000. Voorts heeft [geïntimeerde] de betalingen, zoals hij verklaart, kunnen verrichten door in te teren op zijn vermogen, hetgeen aansluit bij de verklaring van [echtgenote] dat zij nooit geld tekort kwam en zij niet krap zaten en verklaart dat [echtgenote] niet heeft (op)gemerkt dat [geïntimeerde] de betalingen deed. Nu Dexia ook voor het overige geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat haar beroep op verjaring desondanks opgaat, is de conclusie dat de grief faalt.
3.8
Aan de behandeling van de tweede grief, die het afwijzen van de vorderingen van Dexia door de kantonrechter betreft, wordt gelet op het vorenstaande niet toegekomen. Nu aan de voorwaarde voor de behandeling van het incidentele hoger beroep niet is voldaan, kan dit eveneens buiten behandeling blijven. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 711,- aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, M.P. van Achterberg en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2018.