In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een particuliere cliënt, aangeduid als [geïntimeerde]. Dexia had hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de kantonrechter in Amsterdam, die in eerdere uitspraken de vorderingen van Dexia had afgewezen en de cliënt had veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 187.367,46 met rente. De kern van het geschil betreft de vraag of de leaseovereenkomsten, die de cliënt met Dexia had gesloten, vernietigd konden worden op grond van het ontbreken van toestemming van de echtgenote van de cliënt, zoals vereist onder de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft vastgesteld dat de echtgenote tijdig een opt-out verklaring had afgegeven en dat de leaseovereenkomsten als overeenkomsten van huurkoop moeten worden aangemerkt. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat het bewijsvermoeden dat de echtgenote op de hoogte was van de leaseovereenkomsten, was ontzenuwd door de cliënt. Dexia's beroep op verjaring werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de echtgenote eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en Dexia veroordeeld in de proceskosten.