In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 39 pillen die MDMA zouden bevatten. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep uitsluitend gericht was tegen de beslissingen in het vonnis van de politierechter met betrekking tot deze beschuldiging. Tijdens de zitting in hoger beroep op 2 maart 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die primair een bewezenverklaring van het ten laste gelegde eiste, maar ook een heropening van het onderzoek voorstelde als de indicatieve test niet voldoende zou zijn.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte vrijgesproken moet worden, omdat de indicatieve test in combinatie met de verklaring van de verdachte onvoldoende bewijs oplevert. Het hof heeft overwogen dat er voldoende ondersteunend bewijs moet zijn om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte had verklaard dat hij de pillen had gekocht, maar zijn verklaringen waren inconsistent en niet geloofwaardig. Het hof concludeerde dat er geen aanvullend bewijs was dat de pillen MDMA bevatten, en dat de indicatieve test alleen niet voldoende was om tot een veroordeling te komen.
Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf afgewezen, omdat de verdachte vrijgesproken werd van het ten laste gelegde feit. Het arrest is uitgesproken in de openbare zitting van het hof, waarbij mr. M.C. Oostendorp niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.