ECLI:NL:GHAMS:2017:955

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
200.186.146/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van een ouder in het belang van de ontwikkeling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [kind a]. De moeder, die in hoger beroep ging, werd bijgestaan door haar advocaat mr. B. Bos. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mevrouw A.M.R. Azimi, was verweerder in deze procedure. De gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) was ook betrokken bij de zaak. De moeder had eerder in de procedure aangegeven dat zij zich zorgen maakte over het toekomstperspectief van [kind a] en dat zij het niet eens was met de conclusie van de raad dat zij niet in staat was om voor haar kind te zorgen.

Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 2 augustus 2016 al vastgesteld dat de moeder duurzaam niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind a] te dragen. In de mondelinge behandeling op 13 februari 2017 werd duidelijk dat [kind a] goed functioneert in het huidige gezinshuis, waar zij sinds oktober 2015 verblijft. De GI heeft bevestigd dat het goed gaat met [kind a] en dat zij binnenkort zal starten met therapie voor haar hechtingsproblematiek. De moeder heeft echter haar twijfels geuit over de stabiliteit van de huidige opvoedsituatie en vreest dat [kind a] weer dezelfde problemen zal vertonen als in eerdere pleeggezinnen.

Het hof heeft overwogen dat de zorgen over de ontwikkeling van [kind a] in voldoende mate zijn weggenomen, nu zij in een stabiele omgeving verblijft en goed functioneert. Het hof concludeert dat het in het belang van [kind a] is om duidelijkheid te scheppen over haar toekomstperspectief door het gezag van de moeder te beëindigen. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarmee het gezag van de moeder over [kind a] wordt beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.186.146/ 01
zaaknummer rechtbank: C /15/233983 / FA RK 15-6469
beschikking van de meervoudige kamer van 21 maart 2017 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Bos te Hoorn,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord-Holland, locatie Haarlem,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar (hierna te noemen: de GI);
-Mevrouw [X] , wonende te [plaats] , de gezinshuisouder van [kind a] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 10 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in zijn beschikking van 2 augustus 2016.
2.2
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 2 februari 2017 met bijlagen, ingekomen op 9 februari 2017;
- een brief van de zijde van de GI van 7 februari 2017 met bijlagen, ingekomen op 10 februari 2017.
2.3
De mondelinge behandeling van de zaak is op 13 februari 2017 voortgezet.
2.4
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A.M.R. Azimi;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugd- & gezinsbeschermer;
- mevrouw [Z] , een vriendin van de moeder (ter bijstand van moeder).
De gezinshuisouder van [kind a] heeft telefonisch aan de griffie van het hof doorgegeven niet aanwezig te zullen zijn bij de mondelinge behandeling.

3.Verdere boordeling

3.1
Ingevolge het bepaalde in art. 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien (a) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in art. 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b) de ouder het gezag misbruikt.
3.2
Bij tussenbeschikking van 2 augustus 2016 heeft het hof bepaald dat het, met de rechtbank en de raad, van oordeel was dat de moeder duurzaam niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind a] te dragen. Het hof had echter grote zorgen over de wijze waarop tot dat moment invulling was gegeven aan de uithuisplaatsing van [kind a] . Er was nog onvoldoende duidelijkheid over het perspectief van [kind a] in die zin, dat onduidelijk was of zij tot haar meerderjarigheid kon opgroeien in het gezinshuis en aldaar op haar plek was. Reden waarom het hof de zaak heeft aangehouden voor de duur van een half jaar waarbinnen duidelijkheid over dit perspectief moest komen te bestaan.
3.3
De mondelinge behandeling is voortgezet op 13 februari 2017. Gebleken is dat [kind a] in het gezinshuis waar zij sinds oktober 2015 verblijft, kan blijven. De GI heeft ter zitting aangegeven dat het goed gaat met [kind a] . Het gezinshuis is, anders dan de eerdere pleeggezinnen, een passende plaats voor haar. [kind a] zal binnenkort starten met therapie voor haar hechtingsproblematiek. Ook zal er spoedig een IQ-test bij haar worden afgenomen. Het gaat goed met haar op school, ze gaat naar toneelles, ze heeft sinds kort haar zwemdiploma B gehaald en gaat nu op voor zwemdiploma C. Er is een omgangsregeling tussen de moeder en [kind a] waarbij zij elkaar eens per maand, of zoveel vaker als mogelijk is, zien. De vader en [kind a] hebben sinds kort ook een omgangsregeling waarbij zij elkaar eens per zes weken zien. De GI is van mening dat het gezinshuis de plek is waar [kind a] haar hechtingsproces moet kunnen starten.
3.4
De moeder heeft ter zitting van 13 februari 2017 aangevoerd dat de huidige opvoedsituatie voor [kind a] naar haar mening nog altijd niet stabiel is. Zij heeft veel moeite met de conclusie van de raad dat zij niet in staat is voor [kind a] te zorgen. De moeder maakt zich zorgen over het toekomstperspectief van [kind a] zonder ouderlijk gezag. Zij is van mening dat het niet goed gaat met [kind a] . Volgens de moeder gaat het ook in het huidige gezinshuis de afgelopen tijd minder goed met [kind a] . [kind a] maakt ruzie en is jaloers. Zij vertoont hetzelfde gedrag als in de eerdere pleeggezinnen. De moeder vraagt zich af of het in het belang van [kind a] is om de situatie te laten zoals deze is, terwijl [kind a] weer dezelfde signalen afgeeft. De moeder wil haar gezag en de rechterlijke toets over de plaatsing van [kind a] behouden.
3.5
De raad benadrukt dat het perspectief van [kind a] niet meer thuis ligt, maar in het huidige gezinshuis. [kind a] ontwikkelt zich goed in het gezinshuis. Het is voor haar van belang om te weten waar zij verder gaat opgroeien en te weten of zij al dan niet teruggaat naar de moeder. De beëindiging van het gezag van de moeder brengt voor haar de noodzakelijke duidelijkheid mee over haar toekomstperspectief. De raad spreekt de hoop uit dat wanneer het gezag is beëindigd de moeder dit een plek kan geven en daardoor nog meer kan groeien in haar rol van moeder op afstand.
3.6
Het hof overweegt als volgt.
Bij tussenbeschikking van 2 augustus 2016 is het oordeel van het hof dat de moeder duurzaam niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind a] te dragen uitgebreid gemotiveerd. Het ontbreken van het perspectief op terugplaatsing bij de moeder brengt mee dat de doelstelling van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, te weten het tijdelijk voorzien in een opvoedsituatie buiten het gezin van de moeder met als uiteindelijke doel thuisplaatsing, niet langer wordt gediend met deze maatregelen. Ten tijde van de tussenbeschikking bestonden evenwel ook de onder 3.2 geformuleerde zorgen en onduidelijkheid.
Dienaangaande overweegt het hof dat [kind a] thans – na omzwervingen in diverse pleeggezinnen- in het gezinshuis kan blijven waar zij inmiddels al weer geruime tijd verblijft, en dat dit gezinshuis een passende plaats is voor haar. Het gaat goed met [kind a] op school en zij neemt deel aan verschillende buitenschoolse activiteiten. Nu [kind a] in het gezinshuis kan blijven, kan ook worden gestart met therapie om de nog bestaande zorgen over haar gedrag weg te nemen. Gelet op het voorgaande is er thans sprake van stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van [kind a] . De op het moment van de tussenbeschikking van 2 augustus 2016 bestaande zorgen en onduidelijkheden zijn dan ook in voldoende mate weggenomen. Het is van groot belang dat er nu voor [kind a] rust ontstaat, zodat zij kan starten met de noodzakelijke therapieën en dat zij duidelijkheid krijgt over haar definitieve woonplek. Onder deze omstandigheden ziet het hof aanleiding om het gezag van de moeder over [kind a] te beëindigen en zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.C. Louwinger-Rijk, M.J. Leijdekker en W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. N. Groen als griffier en is op 21 maart 2017 in het openbaar uitgesproken.