ECLI:NL:GHAMS:2017:885

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
R-001920-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gerechtshof Amsterdam tot kennisneming van verzoekschrift inzake vergoeding rechtsbijstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2017 uitspraak gedaan over de onbevoegdheid tot kennisneming van een verzoekschrift. Het verzoekschrift was ingediend door een verdachte die vergoeding uit 's Rijks kas vroeg voor gemaakte kosten in verband met rechtsbijstand in hoger beroep. De zaak had betrekking op een eerder vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 3 juni 2014 was uitgesproken en later door het hof was vernietigd. De officier van justitie had de zaak op 16 februari 2015 geseponeerd, wat leidde tot de vraag welk gerecht bevoegd was om het verzoekschrift te behandelen.

Tijdens de behandeling in raadkamer werd door de gemachtigde advocaat aangevoerd dat het hof niet bevoegd was en dat de zaak verwezen diende te worden naar de rechtbank Amsterdam. De advocaat-generaal steunde deze conclusie en verwees naar een eerder schriftelijk advies. Het hof oordeelde dat, gezien de bepalingen in het Wetboek van Strafvordering, het gerecht in eerste aanleg bevoegd was, omdat de zaak tijdens de beëindiging daarvan was geseponeerd. Het hof verklaarde zich daarom onbevoegd en verwees de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling.

De beslissing werd genomen door de voorzitter van de meervoudige raadkamer, met de griffier en de oudste raadsheer aanwezig. De beschikking werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken en de verzoeker werd verzocht om onverwijld op de hoogte te worden gesteld van deze beslissing.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: 001920-15
Parketnummer in hoger beroep: 23-003818-14
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats],
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. [naam 1],
[adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van:
de kosten die de verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand in hoger beroep ten behoeve van de zaak met voormeld parketnummer, ten bedrage van € 2.513,90;
de kosten ten behoeve van het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het onderhavige verzoekschrift ten bedrage van € 280,00 (zonder mondelinge behandeling) dan wel € 550,00 (met mondelinge behandeling), zijnde de geldende standaardbedragen.

2.Procesverloop

De voorzitter heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met voormeld parketnummer en van het onderhavige verzoekschrift en heeft op 17 februari 2017 de advocaat-generaal en de gemachtigde advocaat van de verzoeker, mr. [naam 2], namens mr. [naam 1], ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De verzoeker was - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet in persoon in raadkamer verschenen.
De gemachtigde advocaat heeft in raadkamer aangevoerd dat het gerechtshof niet bevoegd is tot de behandeling van het verzoekschrift en dat de zaak derhalve dient te worden verwezen naar de rechtbank Amsterdam.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer onder verwijzing naar het schriftelijke advies van 18 augustus 2016 geconcludeerd dat het gerechtshof niet bevoegd is tot de behandeling van het verzoekschrift en dat de zaak derhalve dient te worden verwezen naar de rechtbank Amsterdam.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van 8 januari 2015 van de enkelvoudige strafkamer van het hof Amsterdam is het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2014 vernietigd en is de dagvaarding in eerste aanleg nietig verklaard.
Namens de officier van justitie is de zaak op 16 februari 2015 geseponeerd (code 32: onvoldoende nationaal belang) en derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het onderhavige verzoekschrift is op 15 april 2015 – tijdig – ter griffie van de rechtbank Amsterdam ingekomen. Bij schrijven van 23 december 2015 is het verzoekschrift door voornoemde rechtbank naar het hof verzonden met het verzoek de behandeling daarvan over te nemen nu het hof de juiste instantie zou zijn om van het verzoekschrift kennis te nemen.
Het verzoekschrift is op 24 december 2015 ter griffie van het hof ingekomen.
Voor de beantwoording van de vraag welk gerecht bevoegd is van het verzoekschrift kennis te nemen is bepalend het antwoord op de vraag bij welk gerecht in feitelijke aanleg de zaak tijdens de beëindiging daarvan werd vervolgd of anders het laatst werd vervolgd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het door de verwijzing in artikel 591a, vierde lid, Sv toepasselijke artikel 591, tweede lid, Sv bepaalt
- voor zover hier van belang - dat de vaststelling van de vergoeding van de kosten geschiedt bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak tijdens de beëindiging daarvan werd vervolgd of anders het laatst werd vervolgd, en wel door de rechter of raadsheer in de enkelvoudige kamer die de zaak heeft behandeld of, indien de behandeling van de zaak plaatsvond door een meervoudige kamer, door de voorzitter daarvan.
In het licht bezien van deze bepaling is het hof van oordeel dat in het geval de zaak namens de officier van justitie is geseponeerd, het gerecht in eerste aanleg dient te worden aangemerkt als het bevoegde gerecht waarvoor de zaak tijdens de beëindiging daarvan werd vervolgd.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof zich onbevoegd zal verklaren van het onderhavige verzoekschrift kennis te nemen en de zaak zal verwijzen naar de rechtbank Amsterdam voor behandeling ervan.

4.Beslissing

De voorzitter:
Verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van het verzoekschrift.
Verwijst de zaak naar de rechtbank Amsterdam voor de behandeling ervan met inachtneming van deze beschikking.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de voorzitter van de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss als griffier, en bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer, mr. J.H.C. van Ginhoven, en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 17 februari 2017.