ECLI:NL:GHAMS:2017:885
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- M. Iedema
- D. Zeiss
- J.H.C. van Ginhoven
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van het Gerechtshof Amsterdam tot kennisneming van verzoekschrift inzake vergoeding rechtsbijstand
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2017 uitspraak gedaan over de onbevoegdheid tot kennisneming van een verzoekschrift. Het verzoekschrift was ingediend door een verdachte die vergoeding uit 's Rijks kas vroeg voor gemaakte kosten in verband met rechtsbijstand in hoger beroep. De zaak had betrekking op een eerder vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 3 juni 2014 was uitgesproken en later door het hof was vernietigd. De officier van justitie had de zaak op 16 februari 2015 geseponeerd, wat leidde tot de vraag welk gerecht bevoegd was om het verzoekschrift te behandelen.
Tijdens de behandeling in raadkamer werd door de gemachtigde advocaat aangevoerd dat het hof niet bevoegd was en dat de zaak verwezen diende te worden naar de rechtbank Amsterdam. De advocaat-generaal steunde deze conclusie en verwees naar een eerder schriftelijk advies. Het hof oordeelde dat, gezien de bepalingen in het Wetboek van Strafvordering, het gerecht in eerste aanleg bevoegd was, omdat de zaak tijdens de beëindiging daarvan was geseponeerd. Het hof verklaarde zich daarom onbevoegd en verwees de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling.
De beslissing werd genomen door de voorzitter van de meervoudige raadkamer, met de griffier en de oudste raadsheer aanwezig. De beschikking werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken en de verzoeker werd verzocht om onverwijld op de hoogte te worden gesteld van deze beslissing.