beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.203.827/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 17 maart 2017
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. R.J.R.M. de Bok, kantoorhoudende te Rotterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[D],
alle gevestigd te [....] ,
VERWEERSTERS,
advocaten:
mrs. F.M. Peters,
M.D. Hazenbergen
A.J. van Wees, kantoorhoudende te Amsterdam,
[E],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaten:
mrs. R.C. de Molen
M.H.J. van Rest, kantoorhoudende te Den Haag.
1.
Het verloop van het geding
1.1 - Verzoeker zal hierna worden aangeduid met [A] of [A] ;
- verweersters zullen ieder afzonderlijk worden aangeduid met [B] , [C] en [D] en gezamenlijk met [F] ;
- belanghebbende zal worden aangeduid met [E] .
De bestuurder van de vennootschappen, [G] , zal worden aangeduid met de bestuurder of [G] .
1.2 [A] heeft bij op 21 november 2016 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift, met producties, de Ondernemingskamer verzocht, zakelijk weergegeven, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van [F] over de periode vanaf 5 oktober 2010 tot de datum van het verzoekschrift. Hij heeft voorts verzocht – zakelijk weergegeven – bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding [G] te schorsen als bestuurder van [F] en een derde persoon te benoemen tot bestuurder van deze vennootschappen, dan wel een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht. Hij heeft ten slotte verzocht [F] te veroordelen in de kosten van het geding.
1.3 Bij brief van 4 januari 2017, ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 5 januari 2017, heeft mr. De Bok voormeld de Ondernemingskamer bericht dat eerst na indiening van het verzoekschrift kennis is genomen van de aandeelhoudersregisters van [F] en dat is gebleken dat [A] niet 50% van de aandelen houdt in het kapitaal van [F] , maar dat hij rechthebbende is op de onverdeelde helft van de aandelen in de vennootschappen.
1.4 [F] hebben bij op 26 januari 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift, met producties, de Ondernemingskamer verzocht het verzoek af te wijzen en [A] te veroordelen – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van het geding.
1.5 [E] heeft bij op 26 januari 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties (welk verweerschrift is vervangen door een op 30 januari 2017 ter griffie ingekomen verweerschrift, waarbij een wijziging is aangebracht in de eerder overgelegde producties) de Ondernemingskamer verzocht het verzoek af te wijzen, met veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
1.6 Bij brief van 27 januari 2017, ter griffie ingekomen op 30 januari 2017, heeft mr. Van Wees voormeld een stelling in alinea 16 van het verweerschrift van [F] gerectificeerd en twee – in enkele exemplaren van het verweerschrift weggevallen – schema’s als vermeld in de alinea’s 4 en 14 overgelegd.
1.7 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 9 februari 2017. Bij die gelegenheid hebben mr. De Bok, mrs. Peters voormeld en Van Wees en mr. Van Rest voormeld de respectieve standpunten van partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen overgelegde – aantekeningen en wat mr. De Bok betreft onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. De advocaten, [H] (namens zijn vader [A] ) en [G] hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
2 De feiten
De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten:
2.1De familie [I] houdt zich al enkele generaties bezig met het beleggen in vastgoed. Met het oog daarop is in het verleden [J] opgericht, welke vennootschap zich onder meer bezig hield met het behouden, beheren en exploiteren van onroerende zaken. De aandelen in deze vennootschap werden voor 85% gehouden door wijlen [K] . De overige 15% werden gehouden door [L] , een neef van [K] . [K] hield daarnaast alle aandelen in [C] en in [D] welke vennootschappen eveneens onroerende zaken beheren en exploiteren.
2.2[G] is sinds jaar en dag betrokken bij (de zakelijke belangen van) de familie [A] . Hij is bestuurder van [F] .
2.3[E] is de weduwe van [K] . Tot zijn overlijden op 5 oktober 2010, zijn zij bijna veertig jaar gehuwd geweest. [A] en zijn zuster, [M] , zijn kinderen uit een eerder huwelijk van [K] . In zijn testament heeft [K] aan [E] het levenslang recht van vruchtgebruik van zijn zuivere nalatenschap gelegateerd. Onder de last van onder meer dit legaat, zijn [A] en [M] tezamen en voor gelijke delen tot enig erfgenamen benoemd. Ten aanzien van de tot het vruchtgebruikvermogen behorende aandelen is in het testament bepaald dat het stemrecht op die aandelen en dividenden aan de vruchtgebruikster toekomen.
2.4Na het overlijden van [K] hebben [A] en [M] gezamenlijk in onverdeeldheid de bloot eigendom van alle aandelen in [D] en [C] en van 85% van de aandelen in [J] verkregen.
[E] heeft het recht van vruchtgebruik verkregen van alle aandelen in [D] en [C] en van 85% van de aandelen in [J]
2.5[A] is van 1 november 2011 tot en met 20 februari 2014 bestuurder van [D] geweest. Aan zijn ontslag is mede ten grondslag gelegd dat hij zonder reden het salaris van zijn zoon, [H] , wilde verdubbelen. In de plaats van [A] is [G] tot bestuurder benoemd.
2.6Tussen de aandeelhouders van [J] is op een gegeven moment gesproken over ontvlechting van hun belangen. Op een algemene vergadering van aandeelhouders van 9 april 2015 van [J] , waarbij onder andere een gevolmachtigde van [A] aanwezig was, is aan de orde geweest dat aan Ernst & Young advies zal worden gevraagd in het kader van een splitsingsvoorstel met betrekking tot deze vennootschap. In de periode daarop heeft overleg plaatsgevonden over de wijze van splitsing. [A] is bij dit overleg betrokken. Ernst & Young heeft op 22 december 2015 advies uitgebracht. Op een aandeelhoudersvergadering van 28 december 2015, waarin [A] door zijn zoon werd vertegenwoordigd, is besloten om tot splitsing over te gaan volgens het daartoe strekkende agendapunt. Dat agendapunt hield onder meer in dat de [N] , een vennootschap waarvan [L] enig aandeelhouder was, een deel van het vermogen van [J] onder algemene titel zou verkrijgen, dat het overige vermogen onder algemene titel zou worden verkregen door de nieuw op te richten vennootschap [B] , dat [A] en [M] ieder voor de onverdeelde helft gerechtigd zouden worden tot de aandelen in die nieuw op te richten vennootschap en dat die aandelen belast zouden zijn met een recht van vruchtgebruik van [E] .
2.7In het kader van de splitsing heeft een kortgedingprocedure plaatsgevonden tussen onder meer [E] en [L] als eisers enerzijds en de notaris die bij de splitsing is betrokken als gedaagde en [A] als tussengekomen partij anderzijds. Bij uitspraak in kort geding van 17 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter de notaris veroordeeld om ministerie te verlenen en mee te werken aan het passeren van de akte van splitsing overeenkomstig het besluit van 28 december 2015. De voorzieningenrechter heeft daartoe onder meer overwogen, zakelijk weergegeven, dat uit de overgelegde stukken niet kon worden afgeleid dat er een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen – die aan splitsing in de weg zou staan – die inhield dat [L] de door hem gehouden aandelen in [J] zou verkopen aan de blooteigenaren. Ook het verweer van [A] dat het testament aan de splitsing in de weg zou staan omdat voor de splitsing de toestemming van de blooteigenaren nodig was, is door de voorzieningenrechter verworpen. De splitsing is vervolgens op 23 maart 2016 geëffectueerd en een tegen het vonnis ingesteld hoger beroep is ingetrokken.
2.8[F] hebben algemene vergaderingen van aandeelhouders gehouden op (in ieder geval) 20 februari 2014, 5 juni 2014, 9 april 2015, 28 december 2015, 22 augustus 2016 en 16 december 2016. Ten behoeve van deze vergaderingen heeft [E] per vergadering steeds een volmacht aan [G] verstrekt. De blooteigenaren zijn voor deze vergaderingen uitgenodigd. [A] is nooit in persoon verschenen, maar heeft zich tijdens deze vergaderingen steeds laten vertegenwoordigen. De vertegenwoordigers zijn steeds in de gelegenheid gesteld het woord te voeren.
2.9De jaarrekeningen over de boekjaren 2010 tot en met 2015 van [F] zijn niet tijdig gedeponeerd.
2.1Het beleid van [F] is gericht op het behoud van haar onroerende zaken. Zij herwaarderen jaarlijks hun activa (het vastgoed) op de getaxeerde waarden in het economisch verkeer. Per 31 december 2010 bedroeg het gezamenlijk vermogen van [F] € 10.841.196. Per 31 december 2015 bedroeg het gezamenlijk vermogen van [F] € 8.923.695.
2.11Over de periode 2010-2015 is in totaal € 2.051.708 aan dividenden aan [E] uitgekeerd.
2.12Over het boekjaar 2015 hebben [F] de volgende bedragen aan dividend uitgekeerd aan [E] : [B] € 100.000, [C] € 100.000 en [D] € 300.000.
2.13Bij brief van 10 juni 2016 heeft mr. De Bok namens [A] aan [G] in diens hoedanigheid van bestuurder van [F] verzocht om nadere inlichtingen met het oog op de komende aandeelhoudersvergaderingen van ieder [F] . Voorts staat in de brief dat de verhoudingen binnen de vennootschappen zijn verstoord, dat [G] een tegenstrijdig belang heeft, dat de informatievoorziening te kort schiet, dat de bestuursstructuur van de vennootschappen moet worden herzien en dat [A] graag informatie ontvangt over het voorgenomen beleid, de strategie en de visie van het bestuur van de vennootschappen. Bij de brief zit een bijlage met een lijst met vragen die hoofdzakelijk zien op de afzonderlijke jaarrekeningen van [F] .
2.14[G] heeft geantwoord bij brief van 6 juli 2016. Hij heeft daarin onder meer geschreven dat “
uw cliënt het recht heeft deel te nemen aan aandeelhoudersvergaderingen en daar vragen te stellen. Recht op informatie buiten de AvA, zeker van het detailniveau zoals die nu in 50-voud gesteld worden, heeft uw cliënt niet. Kennelijk wil uw cliënt een inhaalslag maken. Ik zal daar eenmalig aan meewerken, en ik beantwoord deze vragen nu, en voor zover uw cliënt meer wil weten kan hij aanschuiven bij de AvA en daar verdere vragen stellen. (…) Hoewel uw cliënt dit kennelijk als anders ervaart, herken ik de verstoorde relatie binnen de vennootschappen niet. Het lijkt erop dat uw cliënt, [A] , herstel van de zogenaamde vertrouwensbreuk en herstel van de verhoudingen wenst, door de bestuurder van de vennootschap tegemoet te laten komen aan zijn wensen. Dat is echter niet de positie die uw cliënt kan innemen. Het bestuur van de vennootschappen dient zich (wanneer dat is voorgeschreven) te richten naar de besluiten van de aandeelhoudersvergadering. Uw cliënt heeft daar geen stem in. Enkel [E] heeft het stemrecht in de aandeelhoudersvergadering. Als bestuurder van de vennootschappen zie ik echter graag iedereen tevreden. Ik stel daarom voor om tijdens de aankomende aandeelhoudersvergaderingen de zorgen van uw cliënt te bespreken en te praten over de gestelde vragen. Aangezien het [A] zelf is die de verhoudingen kennelijk verstoor[d] acht, lijkt het mij van belang dat hij ook zelf in persoon aanwezig is bij de aankomende aandeelhoudersvergadering. Zodoende kan hij daar zijn zorgen uiten (…)
Hierna zal ik per door u gestelde vraag een antwoord geven.
(…)”