Grief 2is gericht tegen het oordeel dat huurovereenkomst tussen [de vrouw] en Parteon te [plaats B] is geëindigd, nu [de vrouw] deze heeft opgezegd en de opzegging door Parteon is geaccepteerd. Parteon beschouwt [de vrouw] wel degelijk als huurder van de woning te [plaats B] en zij is dat ook nog, zo stelt [de vrouw] .
De grief slaagt. [de vrouw] heeft de huurovereenkomst ter zake van de woning te [plaats B] weliswaar (digitaal) op 30 mei 2016 namens zichzelf en [de man] opgezegd, maar bij brief van 31 mei 2016 heeft [de man] aan Parteon bericht dat deze opzegging niet mag worden beschouwd als namens hem te zijn gedaan. Uit de brief van (de advocaat van) Parteon aan [de vrouw] van 13 oktober 2016 blijkt dat Parteon - in het voetspoor van voormelde mededeling van [de man] - ervan uitgaat dat [de man] huurovereenkomst ter zake de woning te [plaats B] inderdaad niet heeft opgezegd (waardoor Parteon huurovereenkomst ter zake de woning te [plaats A] wegens bedrog vernietigt). Nadat [de vrouw] bij vonnis in kort geding van 23 november 2016 was veroordeeld de woning te [plaats A] te ontruimen, schreef (de advocaat van) Parteon in haar tot (de advocaten van) [de vrouw] en [de man] gerichte brief van 9 december 2016 onder meer:
“Cliënte heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat één woning diende te worden ontruimd. Ofwel [de vrouw] had (terecht) mede namens [de man] de huur voor [adres 1] opgezegd (in welk geval [de vrouw] en [de man] die woning diende te verlaten) ofwel zij heeft de huur niet mede namens [de man] mogen opzeggen (in welk geval zij ten onrechte de woning aan de [adres 2] toegewezen heeft gekregen).
De voorzieningenrechter heeft nu een beslissing genomen. [de vrouw] dient de woning aan de [adres 2] te verlaten. Cliënte neemt die beslissing als uitgangspunt.
(…)
Cliënte heeft de opzegging van [de vrouw] van de huurovereenkomst voor de woning aan het [adres 1] overigens steeds begrepen als een opzegging die puur verband hield met de wens de woning aan de [adres 2] te betrekken. Die opzegging was immers een gevolg van de mededeling van cliënte aan [de vrouw] dat zij de woning aan de [adres 2] alleen toegewezen kon krijgen, indien de huurovereenkomst voor het [adres 1] door zowel haar als [de man] zou worden opgezegd. Voor cliënte was duidelijk dat de bedoeling van de opzegging in die omstandigheid gelegen was. Cliënte heeft de opzegging van [de vrouw] dus niet begrepen als een opzegging namens (enkel) zichzelf, die los gezien kan worden van het verzoek de woning aan de [adres 2] te huren”
Gezien de mededeling van [de man] dat de huuropzegging niet namens hem is gedaan en de hierop volgende mededelingen van de zijde van Parteon, is naar het voorlopig oordeel van het hof aannemelijk dat de huurovereenkomst ter zake van de woning te [plaats B] niet rechtsgeldig is opgezegd en dat ook Parteon dit zo ziet. Nu [de man] en [de vrouw] gezamenlijk huurders uit hoofde van deze (nog bestaande) huurovereenkomst zijn, is dus aannemelijk dat ook [de vrouw] nog immer huurder is van de woning te [plaats B] . De opzegging door [de vrouw] is bovendien kennelijk niet bedoeld als opzegging namens (enkel) haar zelf, en zo heeft Parteon de opzegging klaarblijkelijk ook niet opgevat. Dit oordeel wordt niet anders doordat Parteon in voormelde brief van 9 december 2016 schrijft dat indien in de onderhavige procedure wordt geoordeeld dat [de vrouw] de woning te [plaats B] mag bewonen, zij bereid is de woning te [plaats A] aan haar toe te wijzen, mits de woning te [plaats B] leeg wordt opgeleverd. Deze houding laat onverlet dat Parteon [de vrouw] - op dit moment - beschouwt als (één van de) huurder(s) van de woning te [plaats B] .