ECLI:NL:GHAMS:2017:787

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
200.209.623/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de schuldsaneringstermijn in verband met de inspanningsverplichting van de schuldenaar die een voltijd HBO-opleiding volgt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de schuldsaneringstermijn van appellante, die een voltijd HBO-opleiding volgt. Appellante was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de looptijd van de schuldsaneringsregeling was vastgesteld op vijf jaar, tot 29 november 2018. Het hof oordeelde dat appellante gedurende de reguliere termijn niet volledig beschikbaar was voor haar schuldeisers, omdat zij een voltijd opleiding volgde. Dit niet volledig voldoen aan de inspanningsverplichting kan een reden zijn om de schuldsaneringstermijn te verlengen. Het hof benadrukte dat het belang van de schuldeisers ook meeweegt in de beslissing over de verlenging van de termijn.

Het hof heeft vastgesteld dat appellante in het verleden een inspanningsverplichting van 20 uur per week had, wat haar in staat stelde om haar opleiding te combineren met haar verplichtingen. De rechtbank had eerder al aangegeven dat het volgen van een opleiding niet verenigbaar is met de schuldsanering, maar dat er in dit geval een uitzondering gemaakt kon worden vanwege de jonge leeftijd en motivatie van appellante. Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had besloten tot verlenging van de schuldsaneringstermijn, omdat het volgen van de opleiding uiteindelijk ook in het belang van de schuldeisers is, aangezien dit kan leiden tot een betere financiële situatie voor appellante en daarmee ook voor de schuldeisers.

De beslissing van het hof houdt in dat de schuldsaneringstermijn wordt verlengd, en dat appellante rekening had moeten houden met deze mogelijkheid, aangezien dit in eerdere verslagen was vermeld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de schuld aan de gemeente Amsterdam, die was ontstaan door een ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering, onder de schuldsanering valt, omdat deze schuld was ontstaan vóór de toelating tot de schuldsanering.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.209.623/01
insolventienummer rechtbank : C/13/13/797-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 maart 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.M. van der Linden te Waddinxveen.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [appellante] genoemd.
[appellante] is bij op 15 februari 2017 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2017, waarbij de rechtbank de looptijd van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] heeft vastgesteld op een periode van vijf jaar, derhalve tot 29 november 2018.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 7 maart 2017. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden voornoemd, die het beroepschrift heeft toegelicht. Voorts is de bewindvoerder in de schuldsanering, H.C. Wolbers, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, de brief van 28 februari 2017 van mr. Van der Linden voornoemd, met producties, en het verslag van de bewindvoerder van 28 februari 2017. Mr. Van der Linden en de bewindvoerder hebben verklaard eveneens te beschikken over de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellante] heeft in het beroepschrift verzocht om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en de schuldsaneringsregeling alsnog te beëindigen onder toekenning van de schone lei. Daartoe heeft [appellante] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd.
[appellante] is van mening dat zij in voldoende mate aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Zij volgde (en volgt nog steeds) een voltijd dagopleiding en was zodoende niet in staat om gedurende 36 uur per week werkzaam te zijn. Desondanks heeft de rechtbank op 29 november 2013 besloten haar toe te laten tot de schuldsaneringsregeling onder de voorwaarde dat zij zich dient te houden aan de afspraken die in overleg met de bewindvoerder en na instemming van de rechter-commissaris worden gemaakt ten aanzien van (een eventuele verlenging van) de looptijd en de verplichting te werken naast de opleiding. De rechter-commissaris heeft in dat kader de inspanningsverplichting van [appellante] vastgesteld op 20 uur per week, aan welke verplichting zij heeft voldaan. Ten tijde van de toepassing van de schuldsaneringsregeling is zowel door de rechtbank als door de rechter-commissaris niet beslist dat de schuldsaneringsregeling ter compensatie met twee jaren zou worden verlengd. In dat kader heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat [appellante] had kunnen begrijpen dat er een compensatie moest volgen vanwege het feit dat zij niet volledig beschikbaar is geweest voor het verrichten van fulltime betaalde arbeid. Zij acht het onbegrijpelijk dat de rechtbank niettemin heeft bepaald dat de schuldsaneringsregeling alsnog met twee jaren wordt verlengd. [appellante] heeft betoogd dat een langere termijn dan drie jaar alleen gerechtvaardigd is in een situatie waarbij sprake is van tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen, waarvan in haar geval geen sprake is. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat [appellante] ten tijde van de schuldsanerings-regeling een nieuwe schuld aan de gemeente Amsterdam heeft laten ontstaan. Voornoemde schuld is voorafgaand aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan en in overleg met de rechter-commissaris aangemerkt als nieuwe schuld in de schuldsaneringsregeling.
2.2
De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Gedurende de reguliere looptijd was [appellante] door het volgen van een voltijd opleiding niet beschikbaar voor fulltime betaalde arbeid. Indien zou worden overgegaan tot beëindiging met toekenning van de schone lei na de reguliere looptijd, zouden de schuldeisers te veel worden benadeeld. Het is gebruikelijk dat de schuldsaneringsregeling wordt verlengd wanneer de schuldenaar een opleiding volgt. Hoewel het uiteraard wenselijk is dat een beslissing tot verlenging van de looptijd in een vroeg stadium wordt genomen, is dit niet vereist. Bovendien had [appellante] er rekening mee moeten houden dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling eventueel zou worden verlengd, nu in het vonnis tot toelating tot de schuldsaneringsregeling is vermeld dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling eventueel kan worden verlengd en in alle openbare verslagen hiernaar is verwezen. Het is [appellante] geweest die, nadat zij was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en voor haar onverkort de inspanningsverplichting gold, op een gegeven moment aan de bewindvoerder heeft verzocht om verlichting van de inspanningsverplichting waarna in overleg met de rechter-commissaris de inspanningsverplichting is bepaald op 20 uur betaalde arbeid per week. Daarmee was voor [appellante] te verwachten dat de looptijd zou worden verlengd om de schuldeisers niet te benadelen. Ten aanzien van de schuld aan de gemeente Amsterdam stelt de bewindvoerder dat deze schuld in overleg met de rechter-commissaris is aangemerkt als nieuwe schuld hoewel het ontstaan ervan is gelegen is de periode voorafgaand aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling. Ondanks dat deze schuld verwijtbaar is en als niet te goeder trouw kan worden aangemerkt, is er voor gekozen om [appellante] hierin tegemoet te komen, aldus de bewindvoerder.
2.3
Vooropgesteld wordt dat de rechter op de voet van artikel 349a Faillissementswet (Fw) de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling ook na ommekomst van de reguliere termijn van drie jaar kan verlengen. De rechter slaat daarbij uiteraard ook acht op het advies van de rechter-commissaris, maar dit neemt niet weg dat het uiteindelijk aan de rechter is om aan het eind van de rit zelfstandig op basis van hetgeen sinds de aanvang van de schuldsaneringsregeling is voorgevallen te beoordelen of er gronden zijn om al dan niet de schone lei te verlenen op de voet van artikel 354 Fw dan wel of er termen zijn de looptijd te verlengen ex artikel 349a Fw. De rechter heeft niet alleen een discretionaire maar tevens een behoorlijk ruime beoordelingsmarge als het gaat om de vraag of een verlenging van de materiele looptijd van de schuldsaneringsregeling al dan niet aan de orde is. Bij die afweging spelen niet alleen de belangen van de schuldenaar zelf maar ook die van de schuldeisers een rol.
2.4
In het onderhavige geval is op 29 november 2013 de wettelijke saneringsregeling op [appellante] van toepassing verklaard. Kort daarvoor, in september 2013, was [appellante] gestart met het volgen van een vierjarige voltijd HBO-opleiding. De rechtbank heeft dit ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling onderkend en daaromtrent overwogen dat het volgen van een dagopleiding in beginsel niet verenigbaar is met de schuldsaneringsregeling maar dat op dit uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt gezien de jonge leeftijd van [appellante] , haar motivatie om tot een oplossing van haar schulden te komen en door het volgen een opleiding voor de toekomst een beter perspectief te creëren. Daarbij geldt wel, aldus de rechtbank blijkens het vonnis van 29 november 2013, dat [appellante] zich dient te houden aan de afspraken die in overleg met de bewindvoerder worden gemaakt ten aanzien van (een eventuele verlenging van) de looptijd en de verplichting te werken naast de opleiding. Naar het hof begrijpt heeft de rechtbank hiermee tot uitdrukking willen brengen dat een onverkorte inspanningsverplichting (40 uur per week) en het volgen van een voltijd dagopleiding niet goed met elkaar te verenigen zijn en dat daarom overleg dient plaats te vinden met de bewindvoerder en de rechter-commissaris teneinde tot afspraken te komen met betrekking tot de omvang van de inspanningsverplichting met dien verstande dat [appellante] zich dient te houden aan hetgeen in dat kader wordt afgesproken. De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep en met verwijzing naar het eerste openbaar verslag verklaard dat vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling de inspanningsverplichting onverkort van toepassing was op [appellante] . [appellante] heeft vervolgens de bewindvoerder verzocht om verlichting van de inspanningsverplichting aangezien deze haar te zwaar viel in verband met het volgen van de dagopleiding. De rechter-commissaris heeft na overleg met de bewindvoerder positief beslist op dit verzoek. In de openbare verslagen 2 tot en met 6 staat daarover het volgende vermeld, voor zover van belang:
“ […] is in september 2013 begonnen met een vierjarige voltijd HBO-opleiding. De rechtbank heeft haar in de gelegenheid gesteld om deze opleiding voort te zetten gedurende de reguliere termijn van de schuldsaneringsregeling waarbij aangetekend dient te worden dat deze termijn eventueel verlengd kan worden. Op 30-12-2013 heeft de rechter commissaris het voorstel van de bewindvoerder om de sollicitatieplicht te verlichten naar 20 uur per week (vanwege de voltijd opleiding van […] ) goedgekeurd.”
In de beredeneerde verklaring van de bewindvoerder die in het kader van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling is opgesteld, staat vermeld, voor zover van belang:
“Vanwege het volgen van een voltijd opleiding die tot september 2017 duurt, was […] gedurende de gehele (reguliere) termijn niet volledig voor arbeid beschikbaar. Haar sollicitatieplicht is door de R-C verlicht tot maximaal 20 uur per week.”
Vast staat dat [appellante] gedurende nagenoeg de gehele duur van de schuldsaneringsregeling een inspanningsverplichting opgelegd heeft gekregen van 20 uur. Aangezien zij voor 12 uur werkzaam was behoefde zij slechts voor 8 uur aanvullend te solliciteren. Niet in geschil is dat [appellante] aan laatstbedoelde sollicitatieverplichting heeft voldaan.
2.5
Uit het vorenstaande volgt dat [appellante] gedurende de reguliere termijn van de schuldsaneringstermijn niet volledig beschikbaar is geweest voor de schuldeisers aangezien zij daarnaast een voltijd HBO-opleiding volgde en die nog steeds volgt. Het niet volledig voldoen aan de inspanningsverplichting kan een reden zijn de schuldsaneringstermijn te verlengen. Immers, de schone lei wordt in beginsel slechts verleend indien aan alle kernverplichtingen is voldaan. Het alsnog volledig voldoen aan de inspanningsverplichting is bovendien in het belang van de schuldeisers omdat gedurende de verlengde looptijd alsnog - meer - kan worden gespaard. Dit klemt te meer omdat met het laten volgen van een opleiding een beter perspectief wordt gecreëerd, niet alleen voor [appellante] zelf - het gaat hier over de wettelijke schuldsaneringsregeling en niet over en individueel hulpverleningstraject - maar ook voor de schuldeisers die daardoor in beginsel een beter uitzicht krijgen op een hogere boedelopbrengst. Het kan niet zo zijn dat de vruchten van de genoten opleiding geheel en al aan haar en in geen enkel opzicht aan haar schuldeisers toevallen.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist tot verlenging van de schuldsaneringstermijn. Voor zover [appellante] nog heeft betoogd dat de beslissing tot verlenging aan het einde van de reguliere looptijd voor haar als een verrassing komt omdat zij daarmee geen rekening behoefde te houden, wordt dat betoog verworpen. Daargelaten dat de rechter in het kader van de eindbeoordeling een geheel eigen afweging maakt – hetgeen juist kenmerkend is voor een eindbeoordeling – kan in de gegeven omstandigheden niet worden gezegd dat de verlenging van de termijn voor [appellante] als een verrassing komt. Reeds in het tweede openbaar verslag wordt [appellante] voorgehouden dat zij rekening moet houden met een verlenging. Dit moet voor [appellante] begrijpelijk zijn geweest aangezien op haar eigen verzoek de inspanningsverplichting was verlicht en zij daardoor niet meer volledig voldeed aan deze verplichting alsmede dat de opleiding van [appellante] op deze wijze in wezen deels werd bekostigd door de schuldeisers. Ook de omstandigheid dat de rechter-commissaris bij gelegenheid van de verificatievergadering heeft geadviseerd tot toekenning van de schone lei, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor reeds is overwogen maakt de rechtbank een eigen afweging en is zij daarbij niet gebonden aan het advies van de rechter-commissaris.
2.6
Ten aanzien van de schuld aan de gemeente Amsterdam van € 926,21 oordeelt het hof als volgt. Vast staat dat deze schuld is ontstaan in verband met een ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering. [appellante] ontving studiefinanciering en had de uitbetaling van de bijstandsuitkering niet tijdig stopgezet. Bij besluit van 16 december 2013 werd het door haar teveel ontvangen bedrag teruggevorderd door de gemeente Amsterdam. Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat deze schuld op de voet van artikel 299 Fw onder de werking van de schuldsaneringsregeling valt. Immers, genoegzaam is gebleken dat deze schuld is ontstaan voorafgaand aan het vonnis tot toelating tot de schuldsanering.
2.7
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, A.S. Arnold en D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.