In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin zijn vorderingen tot beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zijn afgewezen. [appellant] stelt dat hij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik, omdat hij met zijn gezin wil herenigen. De geïntimeerden, die de woning sinds 1980 huren, verzetten zich tegen de beëindiging van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft het beroep van [appellant] op dringend eigen gebruik verworpen, omdat hij onvoldoende concrete feiten heeft aangedragen ter onderbouwing van zijn stelling. In hoger beroep heeft [appellant] twee grieven ingediend, die betrekking hebben op de onjuiste weergave van feiten door de kantonrechter en de gehanteerde maatstaf voor dringend eigen gebruik.
Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en deze aangevuld met andere relevante feiten. Het hof concludeert dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Hij heeft niet onderbouwd dat hij met zijn gezin sinds 1984 duurzaam in Spanje heeft gewoond en heeft geen concrete plannen gepresenteerd om naar Nederland te verhuizen. Bovendien heeft hij de woning als belegging gekocht, wat zijn claim op dringend eigen gebruik ondermijnt.
Bij de belangenafweging weegt het hof de belangen van de geïntimeerden zwaarder. Gezien hun leeftijd (ouder dan 70 jaar) en de lange huurperiode van meer dan vijfendertig jaar, zijn zij zeer gehecht aan de woning en de omgeving. De fysieke en mentale belasting van een verhuizing is aanzienlijk voor hen. Het hof oordeelt dat de belangen van [appellant] niet opwegen tegen die van de geïntimeerden, waardoor de huurovereenkomst in stand blijft. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.