ECLI:NL:GHAMS:2017:694

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
200.199.445/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder inzake executie van alimentatiebeschikking

In deze zaak gaat het om een klacht tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder die in opdracht van een gerechtsdeurwaarderskantoor beslag heeft gelegd op het pensioen van klager. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze onzorgvuldig heeft gehandeld door tot tweemaal toe beslag te leggen, ondanks bezwaren die door zijn advocaat waren ingediend. De klacht betreft de executie van een alimentatiebeschikking die door de rechtbank Leeuwarden was gegeven. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam had de klacht deels gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor het leggen van de beslagen bij het opdrachtverstrekkende gerechtsdeurwaarderskantoor ligt. Het hof oordeelt dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, omdat zij niet op de hoogte was van de bezwaren en het vonnis van de voorzieningenrechter. De beslissing van de kamer wordt vernietigd en de klacht tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.199.445/01 GDW
nummer eerste aanleg : 721.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 7 maart 2017
inzake
[naam] ,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellante,
gemachtigde: [naam] ,
tegen
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: de toegevoegd gerechtsdeurwaarder) heeft op 20 september 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 23 augustus 2016 (ECLI:NL:TGDKG:2016:80) voor zover betrekking hebbende op de toegevoegd gerechtsdeurwaarder (in de beslissing gerechtsdeurwaarder sub 3 genoemd). De kamer heeft in de bestreden beslissing, voor zover hier relevant, onderdeel 2.1.4 van de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard en de toegevoegd gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd, zulks met de aanzegging dat, indien andermaal door de toegevoegd gerechtsdeurwaarder een van de in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, oplegging van een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.
De kamer heeft de klacht van klager, voor zover betrekking hebbende op de toegevoegd gerechtsdeurwaarder, voor het overige (klachtonderdeel 2.1.2) ongegrond verklaard.
1.2.
Klager heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend, hoewel het hof hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 december 2016. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder, vergezeld van haar gemachtigde, en klager zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof op voorhand toegezonden pleitnotitie.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Gerechtsdeurwaarder [A] , werkzaam bij [gerechtsdeurwaarderskantoor X] , heeft bij exploot van 21 januari 2014 in opdracht van de ex-echtgenote van klager een op 28 december 2005 door de rechtbank Leeuwarden gegeven beschikking aan klager betekend met bevel tot betaling van achterstallige alimentatie voor een bedrag van € 11.813,94.
3.2.2.
De advocaat van klager heeft bij brief met bijlagen van 29 januari 2014 bij deze gerechtsdeurwaarder bezwaar gemaakt tegen de in het exploot van 21 januari 2014 aangekondigde maatregelen.
3.2.3.
Bij brief van 30 januari 2014 heeft toegevoegd gerechtsdeurwaarder [B] gereageerd op de brief van 29 januari 2014 van de advocaat van klager en medegedeeld dat zijn opdrachtgeefster haar vordering op klager wenste te handhaven met het verzoek met een inhoudelijk onderbouwde reactie te komen.
3.2.4.
De advocaat van klager heeft bij faxbrief van 6 februari 2014 gereageerd op deze brief.
3.2.5.
De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft bij exploot van 23 april 2014 ten laste van klager in Heerlen beslag gelegd onder het ABP op het pensioen van klager, welk beslag bij exploot van 13 mei 2014 aan klager is betekend.
3.2.6.
Bij vonnis van 16 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland de ex-echtgenote van klager veroordeeld om op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 het ten laste van klager gelegde beslag binnen twee dagen na betekening van het vonnis op te heffen. De voorzieningenrechter heeft daartoe, samengevat, overwogen dat de alimentatievordering, voor zover deze nog niet door klager was voldaan, verjaard was. In het vonnis is een meldingsplicht opgenomen bij het indienen van een verzoek tot het leggen van (conservatoir) beslag.
3.2.7.
Bij brief van 17 juli 2014 heeft een medewerker van het kantoor van gerechtsdeurwaarder [C] aan het ABP inzake het ten laste van klager gelegde beslag onder meer het volgende medegedeeld: “Hierbij berichten wij u dat het beslag met onmiddellijke ingang kan worden opgeheven.”
3.2.8.
De advocaat van klager heeft het vonnis van 16 juli 2014 bij e-mail van 18 juli 2014 toegezonden aan gerechtsdeurwaarder [A] onder de mededeling dat op de schade die klager door het beslag had geleden te zijner tijd zou worden teruggekomen.
3.2.9.
Het pensioen van klager over de maand juli 2014 is door het ABP afgedragen aan [gerechtsdeurwaarderskantoor X] .
3.2.10.
Bij brief met bijlagen van 4 augustus 2014 heeft de advocaat van klager gerechtsdeurwaarder [A] onder meer verzocht een vergoeding wegens door klager geleden schade over te maken (kosten rechtsbijstand € 9.471,63).
3.2.11.
Bij brief van 25 augustus 2014 heeft gerechtsdeurwaarder [D] inhoudelijk gereageerd op de brief van 4 augustus 2014.
3.2.12.
Op 20 november 2014 heeft [gerechtsdeurwaarderskantoor X] het in juli 2014 door het ABP ontvangen bedrag terugbetaald aan het ABP.
3.2.13.
Bij exploot van 5 februari 2015 heeft gerechtsdeurwaarder [E] in opdracht van de advocaat van de ex-echtgenote van klager de door de rechtbank Leeuwarden op 28 december 2005 gegeven beschikking opnieuw aan klager betekend met bevel tot betaling van achterstallige alimentatie.
3.2.14.
Bij brief met bijlagen van 13 februari 2015 heeft de advocaat van klager gerechtsdeurwaarder [C] op de hoogte gesteld van de bezwaren tegen het opnieuw betekenen van de beschikking, [gerechtsdeurwaarderskantoor X] aansprakelijk gesteld voor de schade en de gerechtsdeurwaarder verzocht uiterlijk 18 februari 2015 te reageren.
3.2.15.
Bij e-mail van 18 februari 2015 heeft een medewerker van het kantoor van gerechtsdeurwaarder [C] de aansprakelijkheidsstelling afgewezen en medegedeeld dat de advocaat van de ex-echtgenote van klager opdracht had gegeven executiemaatregelen te nemen.
3.2.16.
Bij exploot van 23 februari 2015 heeft de toegevoegd gerechtsdeurwaarder ten laste van klager opnieuw beslag gelegd onder het ABP op het pensioen van klager, welk beslag bij exploot van 4 maart 2015 aan klager is betekend.
3.2.17.
Bij brief van 16 maart 2015 heeft de advocaat van klager gerechtsdeurwaarder [C] ter kennisname de aan de ex-echtgenote van klager uitgebrachte kortgedingdagvaarding toegezonden en meegedeeld dat het aan [gerechtsdeurwaarderskantoor X] was om de verdere schade wel of niet te laten oplopen.
3.2.18.
Bij vonnis van 1 april 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland de ex-echtgenote van klager veroordeeld om op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 het ten laste van klager gelegde beslag binnen acht dagen na betekening van het vonnis op te heffen. Volgens de voorzieningenrechter - kort weergegeven - heeft klager terecht dwangsommen geïncasseerd door verrekening met verschuldigde alimentatietermijnen.
3.2.19.
Klager heeft bij de kamer een klacht ingediend tegen alle hiervoor genoemde (toegevoegd kandidaat-)gerechtsdeurwaarders, werkzaam bij verschillende vestigingen van een en dezelfde kantoororganisatie, [gerechtsdeurwaarderskantoor X] te [plaats] , en bij een tweede gerechtsdeurwaarderskantoor, [gerechtsdeurwaarderskantoor Y] . te [plaats] .

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de toegevoegd gerechtsdeurwaarder in de kern dat deze:
1) op 23 april 2014 is overgegaan tot het leggen van beslag onder het ABP op het pensioen van klager (het eerste beslag);
2) op 23 februari 2015 opnieuw is overgegaan tot het leggen van beslag onder het ABP op het pensioen van klager (het tweede beslag).
Volgens klager is de toegevoegd gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig geweest door tot tweemaal toe over te gaan tot het leggen van executoriaal derdenbeslag op zijn pensioen, ondanks alle bezwaren die door de advocaat van klager tegen het (opnieuw) betekenen van de alimentatiebeschikking en de aangekondigde executiemaatregelen naar voren zijn gebracht en het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 juli 2014.
De toegevoegd gerechtsdeurwaarder had kunnen en moeten constateren dat er geen vordering bestaat op klager. De beslagen zijn volgens klager ten onrechte gelegd.

5.Standpunt van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder

De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Omvang van het hoger beroep
6.1.
De inleidende klacht van klager, zoals ingediend bij de kamer, zag op het handelen van acht (toegevoegd kandidaat-)gerechtsdeurwaarders. Klager heeft tegen de beslissing van de kamer geen beroep ingesteld. Uitsluitend de toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft hoger beroep ingesteld. Het hof dient zich in hoger beroep daarom te beperken tot wat klager de toegevoegd gerechtsdeurwaarder verwijt. Het is voorts niet aan de tuchtrechter om te beoordelen of een beslag onrechtmatig is; dat oordeel is aan de executierechter.
Algemeen
6.2.
Het hof stelt, evenals de kamer, in deze zaak het volgende voorop (vgl. de uitspraak van dit hof van 18 oktober 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BU2071). Het gaat in deze zaak om de executie van een alimentatiebeschikking. Meer dan in andere gevallen is de gerechtsdeurwaarder bij dergelijke executies aangewezen op de opgave van zijn opdrachtgever van de hoogte van het verschuldigde. In de alimentatiebeschikking zelf wordt immers alleen de verschuldigdheid van toekomstige verplichtingen vastgelegd. Of en in hoeverre die verplichtingen zijn nagekomen, is niet door een rechterlijke uitspraak bepaald, maar blijkt uit de opgave van de alimentatiegerechtigde aan de gerechtsdeurwaarder. Dat houdt voor de gerechtsdeurwaarder onder meer in dat hij in dit soort zaken behoedzaam dient te opereren.
6.3.
Hoewel de gerechtsdeurwaarder door een opdrachtgever wordt ingeschakeld en hij in beginsel zijn ministerie dient te verlenen, dient hij als zelfstandig openbaar ambtenaar dergelijke opdrachten zorgvuldig te beoordelen, waarbij van hem een kritische houding mag worden verwacht. Hij heeft immers niet alleen te maken met de belangen van zijn opdrachtgever, maar ook met die van de wederpartij. Op een bepaald moment houdt de ministerieplicht ten opzichte van de opdrachtgever op en begint misbruik van bevoegdheid ten opzichte van de wederpartij. Waar die grens ligt is uiteraard niet in algemene zin aan te geven, maar zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.
Klachtonderdelen 1 en 2
6.4.
De kamer heeft klachtonderdeel 1, voor zover dat betrekking heeft op de toegevoegd gerechtsdeurwaarder, ongegrond verklaard en klachtonderdeel 2 gegrond. Het hof ziet aanleiding om beide klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken, nu de kern van de verwijten ziet op gelijksoortig handelen door de toegevoegd gerechtsdeurwaarder, te weten dat zij tot tweemaal toe tot het leggen van executoriaal derdenbeslag onder het ABP op het pensioen van klager is overgegaan, ondanks de daartegen door (de advocaat van) klager aangevoerde bezwaren.
6.5.
De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft als verweer het volgende aangevoerd. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder is werkzaam bij [gerechtsdeurwaarderskantoor Y]. te [plaats], terwijl zij in [plaats] woont. De opdracht tot het leggen van voormelde beslagen kwam beide keren van [F], een medewerker van een ander gerechtsdeurwaarders-kantoor, namelijk het kantoor [gerechtsdeurwaarderskantoor X] te [plaats]. Het beslagexploot is telkens door [F] opgesteld en vervolgens aan de toegevoegd gerechtsdeurwaarder ter betekening toegezonden. Deze toezending is elektronisch geschied, zonder enige toelichting op de zaak. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder wist niet dat de verschuldigdheid van alimentatie door klager gemotiveerd werd betwist. Voorts was zij niet op de hoogte van (de inhoud van) het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 juli 2014. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder was dus niet bekend met de door klager bedoelde stukken en kon dat, nu zij niet werkzaam is voor het kantoor [gerechtsdeurwaarderskantoor X] , ook niet zijn. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder legt in de regel tientallen beslagen op dezelfde dag onder het ABP. Het tijdsverloop tussen beide beslagen was dusdanig dat het leggen van het tweede beslag de toegevoegd gerechtsdeurwaarder niet vreemd zou zijn voorgekomen, als zij zich al zou hebben gerealiseerd dat zij eenzelfde beslag reeds eerder had gelegd.
6.6.
Het hof overweegt als volgt. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft in opdracht van een ander gerechtsdeurwaarderskantoor, [gerechtsdeurwaarderskantoor X] , beslag gelegd op het pensioen van klager en na een periode van ongeveer tien maanden nog een tweede maal. De tegen het (opnieuw) betekenen van de alimentatiebeschikking en de aangekondigde executiemaatregelen gerichte bezwaren zijn door de advocaat van klager gericht aan het kantoor van de opdrachtverstrekkende gerechtsdeurwaarder van [gerechtsdeurwaarderskantoor X] . Volgens de toegevoegd gerechtsdeurwaarder was zij niet van deze bezwaren door [gerechtsdeurwaarderskantoor X] op de hoogte gesteld. Gesteld noch gebleken is dat zij daar wel weet van had. Klager wist dat de beslagen in opdracht van [gerechtsdeurwaarderskantoor X] waren gelegd, gezien ook het feit dat hij dit kantoor aansprakelijk heeft gesteld voor de door hem geleden schade.
6.7.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder door het leggen van de beslagen de norm dat zij de door haar gekregen opdrachten zorgvuldig en kritisch dient te beoordelen conform de hiervoor onder 6.3. vermelde maatstaf, niet heeft geschonden en derhalve niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het ligt op de weg van het opdrachtverstrekkende gerechtsdeurwaarderskantoor om de toegevoegd gerechtsdeurwaarder juist en volledig te informeren. Wanneer dit wordt nagelaten, ligt de fout
- en daarmee ook de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid - bij het opdrachtverstrekkende kantoor. Van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder kan bijvoorbeeld niet worden gevergd dat zij bij het uitvoeren van elke (losse) opdracht contact opneemt met het opdrachtverstrekkende gerechtsdeurwaarderskantoor met de vraag of er bijzonderheden zijn die zouden meebrengen dat de opdracht niet mag worden uitgevoerd. Feiten of omstandigheden op grond waarvan in dit geval daarover anders moet worden geoordeeld, zijn niet gesteld of gebleken. De tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor het leggen van de beslagen berustte derhalve in dit concrete geval bij [gerechtsdeurwaarderskantoor X] , tot welk kantoor klager zich ook met zijn bezwaren en aansprakelijkheidsstellingen heeft gewend, en niet bij de toegevoegd gerechtsdeurwaarder. De klachten tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder treffen, anders dan de kamer (deels) heeft geoordeeld, daarom geen doel.
6.8.
Het voorgaande laat onverlet dat zich ook omstandigheden kunnen voordoen waaronder de gerechtsdeurwaarder die het beslag in opdracht van een ander gerechtsdeurwaarderskantoor legt wel zelf tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de gang van zaken. Een en ander zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.
Conclusie
6.9.
Het hof is, anders dan de kamer, van oordeel dat beide klachtonderdelen ongegrond zijn. Het hof zal de beslissing van de kamer omwille van de duidelijkheid in zijn geheel vernietigen, voor zover betrekking hebbend op de toegevoegd gerechtsdeurwaarder.
6.10.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, voor zover die betrekking heeft op de toegevoegd gerechtsdeurwaarder (in de beslissing gerechtsdeurwaarder sub 3 genoemd);
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder ingediende klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017 door de rolraadsheer.