GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 18 oktober 2011 in de zaak onder nummer 200.082.810/01 GDW van:
[de gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
APPELLANT,
[klager],
wonende te [ ],
GEINTIMEERDE,
gemachtigde: mr. B.C.V.J. van Leur, advocaat de Delft.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 21 februari 2011 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift – met bijlagen – hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 18 januari 2011, verzonden op 25 januari 2011, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klager, tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping.
1.2. Van de zijde van klager is op 6 april 2011 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 1 september 2011. Klager, zijn gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Zij hebben allen het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
3.1. De gerechtsdeurwaarder heeft van zijn opdrachtgeefster, [H], eind 2009 opdracht gekregen om een alimentatiebeschikking van 10 februari 2004 van het gerechtshof Arnhem te betekenen aan klager en bij niet betaling van de achterstand in de alimentatiebetalingen zo spoedig mogelijk over te gaan tot het nemen van executiemaatregelen. Per e-mail heeft de gerechtsdeurwaarder aan zijn opdrachtgeefster nadere informatie verzocht en een specificatie van de achterstallige bedragen gevraagd.
3.2. Bij exploot van 19 januari 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder de beschikking aan klager betekend.
3.3. Bij faxbericht van 25 januari 2010 heeft de advocaat van klager, mr. B.C.V.J. van Leur, zich tot de gerechtsdeurwaarder gewend en bezwaar gemaakt tegen de berekening van de alimentatieachterstand. Door middel van een aantal stukken (waaronder een verklaring van de Sociale Verzekeringsbank dat de zoon van partijen een periode van bijna drie jaar bij zijn vader heeft gewoond) heeft de advocaat het standpunt van klager onderbouwd. In het faxbericht wordt aangekondigd dat met spoed een gerechtelijke procedure zal worden gestart, waarin om nihilstelling van de partneralimentatie en verlaging van de kinderalimentatie zal worden verzocht.
3.4. De gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mailbericht van 25 januari 2010 aan de advocaat van zijn opdrachtgeefster het standpunt van klager overgebracht. Tevens heeft hij onder meer verzocht om na te gaan of de zoon van partijen inderdaad een lange periode niet bij zijn moeder heeft gewoond en om mee te delen of er nog andere procedures hebben gelopen sinds de beschikking van 2004.
3.5. In een reactie per e-mail van 26 januari 2010 heeft de advocaat van opdrachtgeefster hierop gereageerd en aan de gerechtsdeurwaarder verzocht om de berekening aan te houden, zoals opdrachtgeefster die heeft gemaakt.
3.6. Per gewone brief van 26 januari 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder aan zijn opdrachtgeefster de door klager toegezonden betaalbewijzen doorgezonden. Op 29 januari 2010 heeft opdrachtgeefster hierop gereageerd; zij stelde dat alle door haar aan de gerechtsdeurwaarder opgegeven gegevens klopten, met uitzondering van één betaling van € 714,06, die zij niet kon terugvinden. Bovendien deelde zij mee dat haar zoon inderdaad enige tijd bij zijn vader heeft verbleven. De vader had zijn zoon na een bezoekregeling niet meer teruggebracht.
3.7. Bij exploot van 11 februari 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder voormelde beschikking opnieuw betekend aan klager.
3.8. Op 11 februari 2010 heeft klager een “verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken” ingediend bij de rechtbank Arnhem. In een faxbericht van diezelfde datum heeft de advocaat van klager dat aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld. In datzelfde faxbericht verzoekt mr. Van Leur de gerechtsdeurwaarder alsnog te reageren op haar schrijven van 25 januari 2010.
3.9. Op 18 en 22 maart 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder vervolgens executoriale derdenbeslagen op periodieke betalingen gelegd.
3.10. Bij faxbericht van 29 maart 2010 heeft mr. Van Leur de gerechtsdeurwaarder opnieuw verzocht om te reageren op haar eerdere brief van 25 januari 2010. Zij beëindigt haar brief als volgt:
“Aangezien de beslaglegging volkomen ten onrechte is en u weet dat die vordering niet juist is, dienen alle kosten betreffende dit beslag voor uw rekening danwel voor rekening van uw cliënte te komen. (…) Ik kan u voorts meedelen dat cliënt doende is een klacht tegen u op te stellen gezien uw handelswijze.”
3.11. Bij faxbericht van 30 maart 2010 deelt de gerechtsdeurwaarder aan de advocaat van klager onder meer mee dat zij haar bezwaren aan de rechtbank dient voor te leggen en niet aan hem. Zolang er geen nieuwe beschikking ligt, dient hij uit te gaan van de opgegeven achterstand. Hij besluit zijn brief als volgt:
“Mocht uw cliënt een klacht ten aanzien van de executie indienen, deel ik u op grond van recente ervaringen mede dat deze ongegrond zal worden verklaard. In een dergelijk geval, zal ik uw cliënt vervolgen voor mijn schade ingevolge het onterecht indienen van een klacht, waartegen ik mij dien te verweren.”
4. Het standpunt van klager
Klager voert in hoger beroep aan dat de kamer niet over alle klachten in zijn klaagschrift heeft geoordeeld. Hij verzoekt het Hof dat in beroep alsnog te doen. De klachtonderdelen luiden als volgt:
1. de gerechtsdeurwaarder heeft onzorgvuldig gehandeld ten aanzien van de hoogte van de vermeende claim;
2. de gerechtsdeurwaarder heeft onzorgvuldig gehandeld ten aanzien van de inhoud van de vermeende claim;
3. de gerechtsdeurwaarder heeft klager onjuist bejegend, door te dreigen en te intimideren;
4. aantoonbare onwil van de gerechtsdeurwaarder om met de advocaat van klager te communiceren;
5. verwijtbaar fout gedrag door de onjuiste gegevens te blijven aanhouden;
6. de gerechtsdeurwaarder heeft de vader-kindrelatie doelbewust beschadigd.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de stellingen van klager betwist en gemotiveerd weersproken. Dat verweer zal hierna bij de beoordeling aan de orde komen.
6.1. Het gaat in deze zaak om de executie van een alimentatiebeschikking.
Meer dan in andere gevallen is de gerechtsdeurwaarder bij dergelijke executies aangewezen op de opgave van zijn opdrachtgever van de hoogte van het verschuldigde. In de alimentatiebeschikking zelf wordt immers alleen de verschuldigdheid van toekomstige verplichtingen vastgelegd. Of en in hoeverre die verplichtingen zijn nagekomen, is niet door een rechterlijke uitspraak bepaald, maar blijkt uit de opgave van de alimentatiegerechtigde aan de gerechtsdeurwaarder. Dat houdt voor de gerechtsdeurwaarder onder meer in dat hij in dit soort zaken behoedzaam dient te opereren.
6.2. Hoewel de gerechtsdeurwaarder door een opdrachtgever wordt ingeschakeld en hij in beginsel zijn ministerie dient te verlenen, dient hij als zelfstandig openbaar ambtenaar dergelijke opdrachten zorgvuldig te beoordelen, waarbij van hem een kritische houding mag worden verwacht. Hij heeft immers niet alleen met de belangen van zijn opdrachtgever, maar ook met die van de wederpartij te maken.
Op een bepaald moment houdt de ministerieplicht ten opzichte van de opdrachtgever op en begint misbruik van bevoegdheid ten opzichte van de wederpartij. Deze grens is uiteraard niet in algemene zin aan te geven, maar zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.
6.3. In dit geval is die grens naar het oordeel van het hof niet overschreden. Aan de gerechtsdeurwaarder werd een vijf jaar oude beschikking ter executie aangeboden, onder opgave van de achterstand in betalingen. De gerechtsdeurwaarder heeft die achterstand geverifieerd en mocht na de nadere bij zijn opdrachtgeefster opgevraagde gegevens uitgaan van de juistheid daarvan. Terecht heeft hij zich in de correspondentie voorafgaande aan het indienden van de klacht op het standpunt gesteld dat klager zich tot de rechter moest wenden om de verschuldigdheid van de te betalen alimentatie te laten vaststellen. Overigens blijkt ook uit het vonnis in kort geding van 20 mei 2010 van de voorzieningenrechter te Arnhem dat bedoelde grens niet was overschreden. In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter immers de vordering tot opheffing van de door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslagen slechts gedeeltelijk toegewezen.
6.4. Uit het – overigens voor het eerst bij het hof – overgelegde e-mailverkeer tussen de gerechtsdeurwaarder en zijn opdrachtgeefster blijkt dat hij de opgegeven achterstand in de betaling van de alimentatie uitdrukkelijk heeft geverifieerd. Allereerst na ontvangst van de opdracht tot executie en daarna nog eens naar aanleiding van het faxbericht van 25 januari 2010 van de advocaat klager. Terecht heeft de gerechtsdeurwaarder als verweer gevoerd dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is gegeven en dat hij daarvan uit dient te gaan, zolang er geen nieuwe rechterlijke beslissing is gegeven. Het was de plicht van de gerechtsdeurwaarder om de beschikking te betekenen en ingevolge de aan hem verstrekte opdracht vervolgens beslag te leggen. De klachtonderdelen 1., 2., 5. en 6. zijn daarom ongegrond.
6.5. Het hof is evenals de kamer echter van oordeel dat het niet inhoudelijk reageren op het faxbericht van 25 januari 2010 onbehoorlijk is, zeker gelet op de behoedzaamheid die van een gerechtsdeurwaarder verwacht mag worden in alimentatiezaken. De gerechtsdeurwaarder had immers eenvoudig aan de advocaat van klager kunnen meedelen dat hij het standpunt van klager aan zijn opdrachtgeefster had doorgestuurd en dat zij, met uitzondering van een bedrag van € 714,06, de opgegeven achterstand handhaafde en dat hij bij gebreke van een – nieuw – rechterlijk oordeel tot verdere executie zou overgaan. In zoverre is klachtonderdeel 4. gegrond. Dat geldt temeer, nu de gerechtsdeurwaarder ook niet heeft gereageerd op het faxbericht van 11 februari 2010 van de advocaat van klager, waarin het verzoek aan de rechter tot vermindering van de alimentatieverplichting in kopie aan de gerechtsdeurwaarder werd toegezonden en om een reactie werd verzocht.
6.6. De gerechtsdeurwaarder maakt terecht bezwaar ertegen dat de kamer in haar oordeel heeft meegewogen dat de gerechtsdeurwaarder (ook) niet heeft gereageerd op een brief van 9 november 2010 van de advocaat van klager. Dit maakte geen onderdeel uit van de klacht van 5 april 2010 en de gerechtsdeurwaarder is niet in de gelegenheid gesteld om op dat nieuwe onderdeel van de klacht te reageren.
6.7. De kamer heeft in haar beslissing geoordeeld dat het slot van de brief van de gerechtsdeurwaarder van 30 maart 2010, zoals hierboven onder 3.11. geciteerd, als “ongeoorloofde druk” moet worden gekwalificeerd. Dat oordeel wordt door het hof als te zwaar beschouwd. Het is juist dat het een ieder vrijstaat om een klacht in te dienen, maar het hof betrekt bij zijn oordeel dat het hier geen brief betreft aan een burger, maar aan een juridische professional, namelijk een advocaat. Desondanks betaamt het een goed gerechtsdeurwaarder niet om dergelijke uitlatingen te doen.
Dat de gerechtsdeurwaarder, zoals hij in hoger beroep stelt, die brief in een bepaalde gemoedstoestand heeft geschreven, namelijk als reactie op de brief van de advocaat van 29 maart 2010, doet daaraan niet af. Het betaamt een goed deurwaarder om ook daarop professioneel te reageren. Klachtonderdeel 3. is daarom gegrond. Of de advocaat van klager zich – zoals de gerechtsdeurwaarder stelt – in haar brief van 29 maart 2010 evenzeer op onjuiste wijze jegens de gerechtsdeurwaarder heeft uitgelaten, staat niet ter beoordeling van deze tuchtrechter.
6.8. Hoewel het hof minder klachtonderdelen gegrond heeft verklaard dan de kamer, is het van oordeel dat niet kan worden volstaan met slechts de constatering daarvan. Daarom zal toch een maatregel worden opgelegd, de lichtste die mogelijk is.
6.9. De beschikking van de kamer kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd.
- vernietigt de beslissing van de kamer;
- verklaart klachtonderdelen 1., 2., 5. en 6. ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen 3. en 4. gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, M.W.E Koopmann en L.J. Saarloos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 18 oktober 2011 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4
Beschikking van 18 januari 2011 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 256.2010 van:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
gemachtigde: [ ],
advocaat gevestigd te [ ],
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief met bijlagen ingekomen op 7 april 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.
Bij aangehechte brief ingekomen op 6 mei 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 december 2010 alwaar klager vergezeld door zijn gemachtigde is verschenen.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief met producties van 6 december 2010 laten weten niet te kunnen verschijnen wegens gezondheidsklachten.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 18 januari 2011.
De gerechtsdeurwaarder is belast met het incasseren van achterstallige alimentatie op klager. Op 18 maart 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Belastingdienst en op 22 maart 2010 onder diens werkgever. Bij vonnis in kort geding van 20 mei 2010 heeft de voorzieningenrechter op vordering van klager de beslagen gedeeltelijk opgeheven. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat klager niet volledig had voldaan aan zijn uit de beschikking van 10 februari 2004 voortvloeiende verplichtingen en dat zijn voormalige partner daardoor een vorderingsrecht op hem had. De voorzieningenrechter heeft voorts geoordeeld dat het bedrag dat ten grondslag was gelegd aan de beslagleggingen voorlopig geoordeeld te hoog was.
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - en in hoofdzaak dat deze bewust niet heeft willen ingaan op zijn bezwaren tegen de vordering, ook zoals verwoord door zijn advocaat.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij geen klacht van klager heeft ontvangen en dat geschillen over de hoogte van de vordering thuishoren bij de gewone rechter. In zijn brief van 6 december 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder verwezen naar zijn eerdere verweer en heeft hij gesteld dat de beslagen in maart 2010 terecht zijn gelegd, al is achteraf gebleken dat de vordering te hoog was ingesteld. Dit is hem echter niet te verwijten.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Namens klager heeft de advocaat de gerechtsdeurwaarder geschreven bij brieven van 25 januari 2010, 11 februari 2010 en 29 maart 2010 en de vordering gemotiveerd weersproken. Deze brieven zijn niet beantwoord, dan wel is daar niet inhoudelijk op ingegaan. Bij brief van 25 januari 2010 was een brief van SVB van 12 oktober 2006 meegestuurd waarin vermeld is dat de minderjarige zoon van klager vanaf 3 april 2006 weer bij hem inwoonde. Met name de brief van SVB had bij de gerechtsdeurwaarder twijfel moeten wekken over de omvang van de vordering en hij had daarover navraag moeten doen bij zijn opdrachtgever.
4.3 Bij brief van 9 november 2010 heeft de gemachtigde van klager de gerechtsdeurwaarder een afschrift van de beschikking van de rechtbank [ ] van 1 november 2010 toegestuurd waarbij de alimentatie nader is vastgesteld. Tevens is gerefereerd aan een voorstel dat al op 23 juni 2010 was gedaan om een bedrag over te maken op de derdengeldenrekening van de advocaat van de voormalige partner in het kader van de opheffing van het beslag en is een specificatie opgesteld van de verschuldigde bedragen. Ook op deze brief is niet ingegaan. De Kamer acht dit in hoge mate onzorgvuldig.
4.4 De Kamer acht het ook tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder in zijn brief van 30 maart 2010 heeft afgesloten met de alinea: “Mocht uw cliënt een klacht ten aanzien van de executie indienen, deel ik U op grond van recente ervaringen mede dat deze ongegrond zal worden verklaard. In een dergelijk geval, zal ik uw cliënt vervolgens voor mijn schade ingevolge het onterecht indienen van een klacht, waartegen ik mij dien te verweren.” Het staat een ieder vrij om een klacht bij de Kamer in te dienen en een gerechtsdeurwaarder dient geen ongeoorloofde druk uit te oefenen om daarvan af te zien.
4.5 Gelet op de ernst van het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder te maken valt acht de Kamer na te noemen maatregel op zijn plaats.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. J.H. Dubois en J.C.M. van der Weijden (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.