ECLI:NL:GHAMS:2017:664

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
23-000604-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een fiets in vereniging: is er een nauwe en bewuste samenwerking?

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1974, was betrokken bij de diefstal van een fiets in vereniging. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van de tijd die reeds in hechtenis was doorgebracht, en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, die gedeeltelijk werd vernietigd.

De raadsman van de verdachte betoogde dat er geen sprake was van diefstal in vereniging, omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking zou zijn geweest tussen de verdachte en de medeverdachte. Het hof heeft echter vastgesteld dat er wel degelijk sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gebaseerd op de feiten en omstandigheden die uit het proces-verbaal van aangifte en bevindingen naar voren kwamen. De verdachte en de medeverdachte waren hand in hand aan komen lopen, keken naar de fiets, en na een handgebaar van de verdachte nam de medeverdachte de fiets weg.

De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg volledig was toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij een vermindering van de vordering gevraagd, omdat een deel van de schadevergoeding via een uitkering was ontvangen. Het hof heeft geoordeeld dat de schade van de fietsverzekering niet in rechtstreeks verband staat met de diefstal, en heeft dit deel van de vordering afgewezen. De kosten van het kettingslot en de snelbinders zijn echter toegewezen, met rente vanaf de datum van de diefstal. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag te betalen aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 februari 2017.

Uitspraak

parketnummer: 23-000604-16
datum uitspraak: 24 februari 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 februari 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 15-248809-15 en 15-700427-11 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken met aftrek van de tijd die reeds in hechtenis is doorgebracht, toewijzing van de verminderde vordering van de benadeelde partij met het opleggen van de vergoedingsmaatregel en toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met aanvulling van de gronden. Alleen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij wordt het vonnis vernietigd.

Aanvulling van de gronden

Ter terechtzitting van het hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat geen sprake is van diefstal van een fiets in vereniging. De raadsman stelt dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, omdat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen aan zijn komen lopen en daarna samen zijn weggefietst. Zij hebben niet samen naar de fiets gekeken. De raadsman bepleit verder dat de verdachte alleen een handgebaar heeft gemaakt naar de medeverdachte, en nu het niet duidelijk is geworden welk gebaar dit is, niet kan worden vastgesteld dat er een samenwerking tussen haar en de medeverdachte is.
Het hof gaat uit van onderstaande feiten en omstandigheden.
Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt het volgende:
“Op de beelden is te zien dat mijn dochter op 2 september 2015 te 08:45 uur mijn fiets achter liet op genoemde locatie. Vervolgens zie je direct een man en vrouw hand in hand uit dezelfde richting waarvan mijn dochter kwam, aankomen lopen. De vrouw en man kijken naar de fiets […]. De vrouw loopt achter mijn dochter aan en blijft staan voor de ingang van de Albert Heijn. De man pakt vervolgens mijn fiets en stapt op. Vervolgens zie je de man en vrouw fietsend wegrijden uit beeld.”
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] blijkt het volgende:
“2015-09-02 te 08.46.46 uur:
[…] Bovenin beeld komen man en vrouw, hand in hand, in beeld. […]
2015-09-02 te 08.46.55 uur:
VE 1 [medeverdachte] laat de hand van VE 2 [verdachte] los. VE 2 [verdachte] loopt door in de richting van de ingang van supermarkt Albert Heijn. [..]
2015-09-02 te 08.47.03 uur:
VE 2 [verdachte] staat voor de ingang van het supermarkt Albert Heijn en kijkt naar binnen. VE 2 [verdachte] maakt met haar hand een gebaar naar VE 1 [medeverdachte]. VE 1 loopt in de richting van [de] fiets. VE 2 staat nog steeds voor de ingang van het supermarkt Albert Heijn.
2015-09-02 te 08.47.09 uur:
VE 1 pakt het fiets en stapt op [de] fiets. […]
2015-09-02 te 08.47.19 uur:
VE 1 [medeverdachte] en VE 2 [verdachte] komen weer bij elkaar. VE 1 [medeverdachte] zit op de weggenomen fiets. VE 2 [verdachte] loopt naast VE 1 [medeverdachte]. […]
2015-09-02 te 08.47.21 uur:
VE 1 en VE 2 fietsen weg […]”
Uit deze bewijsstukken blijkt dat verdachte en medeverdachte samen hand in hand komen aanlopen. Zij kijken beiden naar de fiets, waarna verdachte achter het slachtoffer aanloopt en voor de ingang van de Albert Heijn blijft staan en naar binnen kijkt. Zij geeft aan de medeverdachte een handgebaar, waarna de medeverdachte naar de fiets loopt en de fiets wegneemt. Daarna fietsen zij samen weg. Hieruit leidt het hof een nauwe en bewuste samenwerking af.
Dat niet is komen vast te staan welk handgebaar de verdachte precies maakt, doet hier geen afbreuk aan nu de medeverdachte direct na dit gebaar naar de fiets loopt en deze wegneemt.
Het hof oordeelt dat op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte kan worden vastgesteld, zodat diefstal in vereniging is bewezen.

Vordering van de benadeelde partij, [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 701,90 in totaal, waarvan € 550,- voor de fiets, € 128,- voor de fietsverzekering, € 16,95 voor het kettingslot en € 6,95 voor de snelbinders.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. In een email van 8 februari 2017 stelt de benadeelde partij een gedeelte van de schadevergoeding via ‘uitkering Voorschotregeling slachtoffers’ te hebben ontvangen en verklaart om die reden de vordering op de verdachte te willen verminderen met een bedrag van € 550,00. Het hof stelt vast dat dit bedrag gelijk is aan het oorspronkelijk gevorderde bedrag voor de fiets en concludeert dat ter beoordeling voorligt een resterende vordering van € 151,90 ter zake van de fietsverzekering, het kettingslot en de snelbinders.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de kosten van de fietsverzekering gemotiveerd betwist wegen het ontbreken van causaal verband.
Het hof is van oordeel dat de schade van de fietsverzekering niet in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen (en het verweer van de verdediging derhalve slaagt).
Met betrekking tot de kosten van het kettingslot en de snelbinders is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde deze schade heeft geleden zodat dit deel met rente zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre wordt het vonnis waarvan beroep vernietigd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 23,90 (drieëntwintig euro en negentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 23,90 (drieëntwintig euro en negentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. A.P.M. van Rijn en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van N. Hannaart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 februari 2017.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.