ECLI:NL:GHAMS:2017:663

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
23-003576-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1962, was aangeklaagd voor diefstal van elektriciteit en het telen van hennep in een bedrijfspand te Zaandam. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het onrechtmatig aftappen van elektriciteit en het opzettelijk telen van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten. De verdachte had in de periode van 19 december 2010 tot en met 16 januari 2011 samen met anderen of alleen, elektriciteit weggenomen die toebehoorde aan een bedrijf, en had in diezelfde periode ongeveer 439 hennepplanten gekweekt.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 februari 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er sprake was van een ernstig vormverzuim, omdat de verdachte niet tijdig de cautie was verleend en dat de opsporingsambtenaren onbevoegd het pand waren binnengetreden. Het hof oordeelde dat de verbalisanten de verdachte de cautie hadden moeten geven voordat hij de deur opende, wat leidde tot uitsluiting van zijn bekentenis als bewijs. Desondanks oordeelde het hof dat de verbalisanten op basis van de Opiumwet bevoegd waren om het pand binnen te treden, gezien de sterke henneplucht die was geroken.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten, maar sprak hem vrij van andere beschuldigingen. De straf die werd opgelegd bestond uit een gevangenisstraf van één maand, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een taakstraf van 180 uren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de maatschappelijke gevolgen van zijn daden.

Uitspraak

parketnummer: 23-003576-16
datum uitspraak: 24 februari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 6 december 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-083942-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 19 december 2010 tot en met 16 januari 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen [adres 2]) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan "[bedrijf]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of een valse sleutel;
2:
hij in of omstreeks de periode van 19 december 2010 tot en met 16 januari 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand, gelegen [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 439 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; art 11 lid 3 Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort samengevat – bepleit dat aan de verdachte niet tijdig de cautie is verleend en dat daardoor sprake is van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim. Dat de opsporingsambtenaren voorts onbevoegd zijn binnengetreden, nu het perceel aan de [adres 2] door de verdachte tevens werd gebruikt als woonruimte en voor binnentreden van de woonruimte geen machtiging was verleend. Een en ander moet leiden tot uitsluiting van het bewijs dat de hennepkwekerij is aangetroffen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2011 blijkt dat verbalisanten van een eenheid van de Belastingdienst/Douane op zondag 16 januari 2011, omstreeks 12.25 uur een sterke henneplucht roken ter hoogte van [adres 2] K te Zaandam. Hierdoor ontstond het vermoeden van een hennepkwekerij. De centrale meldkamer van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland is hiervan in kennis gesteld. Daarop hebben verbalisanten van de politie diezelfde dag onderzocht waar de hennepgeur vandaan kwam en hebben zij op de deur geklopt bij perceel [adres 2]. De verdachte bevond zich in [adres 2] en opende de deur. Op dat moment is aan hem de vraag gesteld of hij een hennepkwekerij had, welke vraag hij bevestigend heeft beantwoord. Na het verrichten van noodzakelijke metingen door de brandweer trof men een inwerking zijnde hennepkwekerij aan, waarna de verdachte is aangehouden en hem de cautie is meegedeeld.
Nu bij de verdachte werd aangeklopt om te onderzoeken of de hennepgeur uit het perceel afkomstig was waar de verdachte zich bevond, oordeelt het hof dat de verbalisanten de verdachte de cautie hadden moeten geven direct nadat hij de deur had geopend. Hiervan is niet gebleken. Dit levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv dat niet meer kan worden hersteld. De eerste (bekennende) verklaring die de verdachte op 16 januari 2011 heeft afgelegd voordat hij die dag om 13:52 uur is aangehouden en hem de cautie is gegeven, zal worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof stelt vast dat de verbalisanten op basis van artikel 9 lid 1 sub b Opiumwet bevoegd waren tot binnentreden van het bedrijfspand, nu een overtreding van de Opiumwet redelijkerwijze kon worden vermoed. Dit bedrijfspand bevond zich op een industrieterrein en de verbalisanten mochten ervan uitgaan dat het pand niet werd bewoond. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verbalisanten, toen zij toestemming kregen van de verdachte om binnen te treden, rekening hadden moeten houden met het feit dat de verdachte in het bedrijfspand tevens woonachtig was. Het ten gevolge van de uitoefening van voornoemde bevoegdheid vergaarde bewijs kan derhalve tot bewijs bijdragen.
De verweren worden mitsdien verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 19 december 2010 tot en met 16 januari 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen [adres 2]) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan "[bedrijf]", waarbij zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
2:
hij in de periode van 19 december 2010 tot en met 16 januari 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand, gelegen [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 439 hennepplanten.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van een aanzienlijke hoeveelheid hennep. Gezien de hoeveelheid aangetroffen planten, 439, kan het niet anders dan dat de hennep voor verdere verspreiding bedoeld was. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten en overlast voor buurtbewoners.
Voorts heeft de verdachte gedurende enige tijd onrechtmatig elektriciteit afgetapt. Diefstal is een kwalijk feit, dat schade veroorzaakt. Daarnaast overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat het illegaal aftappen van elektriciteit, naast de omstandigheid dat het daarbij om diefstal gaat, vaak leidt tot gevaarlijke situaties als kortsluiting en brand.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 januari 2017 is hij eerder voor de teelt van hennep onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof houdt voorts rekening met het tijdsverloop tussen het plegen van het tenlastegelegde feit en de behandeling in hoger beroep.
Daarnaast zal het hof om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van N. Hannaart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 februari 2017.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]