Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen partijen na hun echtscheiding. De man, verzoeker, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2015 aangevochten, waarin de alimentatieverplichting van € 3.195,- per maand was vastgesteld. De man stelde dat de lotsverbondenheid tussen hem en de vrouw, verweerster, was verbroken door grievend gedrag van de vrouw, waaronder bedreigingen en vernielingen. De vrouw ontkende deze beschuldigingen en voerde aan dat de man niet had aangetoond dat de lotsverbondenheid was verbroken. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de lotsverbondenheid niet was verbroken. Daarnaast werd de behoefte van de vrouw aan alimentatie bevestigd, mede op basis van haar psychische gesteldheid, die haar in staat stelde om in eigen levensonderhoud te voorzien. De man had ook grieven ingediend over zijn draagkracht, maar het hof stelde vast dat hij onvoldoende gegevens had over zijn financiële situatie na zijn ontslag bij de bank. Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld om aanvullende documenten in te dienen om zijn draagkracht te onderbouwen, en heeft verdere beslissingen aangehouden.