ECLI:NL:GHAMS:2017:5691

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2017
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
23-001446-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in woning met bewijsverweer en alternatieve scenario's

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1950 en thans gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam, was beschuldigd van poging tot inbraak in een woning op 10 april 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het onbevoegd toegang verschaffen tot het complex, hard en agressief op de deur van de aangeefster bonken, en het gebruik van een hard stuk plastic tussen de deur en het slot van de woning van de aangeefster, de zogenoemde flippermethode. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor zijn schuld, aangezien de verdenking uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van de aangeefster. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster wordt ondersteund door de bevindingen van de verbalisanten, die de verdachte op heterdaad hebben betrapt. Het hof heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verdachte zich inderdaad toegang heeft verschaft tot het portiek van de woningen en heeft geprobeerd de deur van de aangeefster te openen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. De straf is gegrond op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001446-17
Datum uitspraak: 11 augustus 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13‑669028-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1950,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam te Rotterdam.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Op of omstreeks 10 april 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 1] , weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel
- zich (onbevoegd) toegang tot het complex heeft verschaft (waartoe voornoemde woning behoort) en/of - (vervolgens) hard en/of agressief een of meerdere malen op de deur van die [aangever] heeft gebonkt en/of
- ( vervolgens) met een hard stuk plastic tussen de deur en/of het slot van de woning van die [aangever] heeft gewrikt en/of geduwd (de zogenoemde flippermethode)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat in het vonnis de bewijsmiddelen niet zijn uitgewerkt terwijl de verdachte het feit niet heeft bekend.

In hoger beroep gevoerde verweren

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken nu er onvoldoende wettig én onvoldoende overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
De verdenking ten aanzien van de verdachte is uitsluitend gebaseerd op de verklaring van de aangeefster. De aangeefster kan echter vanaf het balkon aan de voorzijde van haar woning niet hebben gezien wie via de centrale toegangsdeur het pand verliet nu de toegangsdeur direct onder de woning is gelegen.
Van het aangetroffen stuk plastic onder het bankje is niet vastgesteld dat verdachte het daar heeft neergelegd. De waarnemingen zoals deze zijn gerelateerd in de processen-verbaal van bevindingen zijn onjuist zo blijkt uit de foto’s die zich eveneens in het dossier bevinden. Door de verbalisanten is immers gerelateerd dat er geen andere goederen onder het bankje lagen terwijl uit de foto’s blijkt dat er naast straatvuil ook proppen papier onder het bankje lagen. Bovendien is enkel gesteld dat het aangetroffen stuk plastic kan worden gebruikt als flipper terwijl die stelling geenszins is onderbouwd. Daarbij komt dat de verdachte een alternatief scenario heeft.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt op grond van het dossier vast dat de aangeefster in haar woning op de tweede verdieping van de [adres 1] aanwezig was toen bij haar buurvrouw meerdere keren werd aangebeld. Vervolgens liep iemand de trap op en hoorde aangeefster gerommel bij de voordeur van haar buurvrouw (woonachtig op nummer [adres 2]). Direct hierna werd er meermalen agressief en hard op de voordeur van de aangeefster gebonkt. Daarna hoorde zij dat die persoon met iets tussen haar deur en deurportaal heen en weer ging. Het klonk alsof de persoon met een stuk plastic tussen de deur zat. Toen haar deur niet openging, is deze persoon naar beneden gelopen. De aangeefster is op haar balkon aan de voorzijde van de woning gaan staan en zag een persoon uit haar portiek (het hof begrijpt uit het portiek waarin de voordeur van het pand waarin de woning van de aangeefster is gelegen) komen. Dat de aangeefster dit niet gezien zou kunnen hebben, zoals door de verdediging gesteld, is niet gebleken en ook niet nader onderbouwd. Terwijl de aangeefster op haar balkon stond, zag zij diezelfde persoon verschillende andere portieken in en uit lopen, terwijl hij constant om zich heen keek. Na enkele minuten arriveerde de politie en heeft de aangeefster de persoon aangewezen die zij eerder uit haar portiek had zien komen Hierop heeft de politie de verdachte staande gehouden en hem plaats laten nemen op een bankje. Verbalisant [verbalisant 1] ziet dat er in de directe omgeving van het bankje als ook onder het bankje geen goederen op de grond lagen, behalve wat graspollen en dorre blaadjes onder de bank (dossierpagina 6). Verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] maken eveneens melding van het feit dat onder het bankje enkel onkruid en straatvuil lag (dossierpagina 7). Verbalisant [verbalisant 2] zag – toen de verdachte op het bankje zat - een groenkleurig horloge en een stuk hardplastic aan de voorzijde onder het bankje liggen. De verbalisant liep naar de auto om papieren zakken te halen en bij terugkomst zag hij het plastic en het horloge niet meer op de plek liggen waar hij ze in eerste instantie had zien liggen. Hij keek verder onder het bankje en zag dat de goederen aan de achterzijde, tegen het beton van de woning lagen en dat er onkruid en takjes over de goederen lagen (dossierpagina 7 en 8). Verbalisant [verbalisant 3] zag toen zijn collega verbalisant [verbalisant 2] naar de dienstauto liep dat de verdachte plotseling bukte en met zijn hand zand gooide in de richting van het horloge en de flipper (dossierpagina 8). Het enkele feit dat uit de foto’s blijkt dat er mogelijk meer afval lag dan gerelateerd, maakt niet dat de processen-verbaal niet voor het bewijs bruikbaar zouden zijn. Het hof ziet geen reden aan de betrouwbaarheid van de waarnemingen van de verbalisanten te twijfelen, waarbij het hof mede in aanmerking neemt de omstandigheid dat op de foto’s enkel straatvuil en bladeren zichtbaar zijn.
Het stuk plastic dat onder het bankje is aangetroffen is een stuk hard plastic van ongeveer 15 centimeter lang met beschadigingen aan één zijde. De afmetingen, hardheid en de beschadigingen komen blijkens het proces-verbaal van bevindingen overeen met een zogenoemde ‘flipper’, een voorwerp dat gebruikt kan worden om niet afgesloten deuren mee open te maken.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat het de verdachte is geweest die zich de toegang tot het portiek van de woningen op de [adres 2] en [adres 1] heeft verschaft en dat het de verdachte is geweest die vervolgens op de voordeur van de woning van de aangeefster heeft gebonkt en met iets tussen de deur en deurportaal heen en weer is gegaan. Dat “iets” is naar het oordeel van het hof een stuk hard plastic zoals dat later onder het bankje waarop de verdachte zat, is aangetroffen. Gelet op het feit dat het stuk plastic in eerste instantie niet onder de bank is gezien, later onder de bank aan de voorzijde werd gezien en vervolgens naar achter was geschoven terwijl er takjes en (straat)vuil overheen lag, in combinatie met het gooien van zand door de verdachte onder de bank in de richting van dat stuk hard plastic rechtvaardigt de conclusie dat het verdachte is geweest die het stuk plastic daar heeft achtergelaten. Nu de aangeefster heeft verklaard dat het heen en weer bewegen van “iets” tussen haar deur en deurportaal haar deed denken aan een stuk plastic in combinatie met de plek waar en wijze waarop vervolgens een stuk hard plastic is aangetroffen, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die met het hard stuk plastic heeft getracht de deur van de aangeefster te openen (de zogenoemde flippermethode).
De verklaring van de aangeefster is daarbij niet de enige kennisbron nu haar verklaring wordt ondersteund door zelfstandige bevindingen van de verbalisanten.
Het alternatief scenario dat de verdachte naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij tot omstreeks 18.00 uur in een bar heeft gezeten en vervolgens enkel door de Govert Flinckstraat is gelopen op weg naar tram 3, is, gelet op de hiervoor vermelde waarnemingen van aangeefster en de verbalisanten, niet aannemelijk geworden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
op 10 april 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 1] , weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading toebehorende aan [aangever], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van een valse sleutel
- zich toegang tot het complex heeft verschaft (waartoe voornoemde woning behoort) en
- vervolgens hard en agressief meerdere malen op de deur van die [aangever] heeft gebonkt en
- vervolgens met een hard stuk plastic tussen de deur en/of het slot van de woning van die [aangever] heeft gewrikt en/of geduwd (de zogenoemde flippermethode)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. De
verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 28 juli 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 10 april 2017 liep ik door de [straat] te Amsterdam.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017075837-18 van 11 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina’s 3-4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover verbalisant afgelegde
verklaring van aangeefster [aangever]:
Op 10 april 2017 omstreeks 18.10 uur bevond ik mij in mijn woning, aan de [adres 1] te Amsterdam. Dit betreft een flat met een centrale ingang. In totaal zijn zes woningen aangesloten op mijn portiek. Omstreeks 18.10 hoorde ik dat de deurbel van mijn buurvrouw op huisnummer [adres 2] af ging. Vervolgens hoorde ik een persoon in het trapportaal lopen. Ik hoorde dat de persoon door liep tot mijn verdieping. Ik hoorde dat de deur van de buurvrouw niet werk geopend. Vervolgens hoorde ik gerommel aan de deur van de buurvrouw. Vervolgens stopte het gerommel en werd er ongeveer vier keer op mijn voordeur, hard en agressief, gebonkt. Vervolgens hoorde ik dat de persoon met iets tussen mijn deur en deurportaal heen en weer ging. Het klonk alsof de persoon met een stuk plastic tussen de deur zat. De persoon kreeg mijn deur niet open en hij liep weg naar beneden. Op het moment dat ik mijn balkon op liep zag ik een man uit mijn portiek naar buiten lopen. Ik kan deze man als volgt omschrijven:
- Donkere huidskleur
- Slank
- Snorretje
- Zwarte leren jas
- Pet met ruitjes motief
- Ouder dan 40 jaar
- Netjes gekleed
Vervolgens zag ik dat de man naar het portiek van huisnummer [adres 3] liep. Daar verloor ik de man uit het zicht. Vervolgens zag ik dat de man weer bij het portiek vandaan kwam en zag ik dat hij naar het volgende portiek liep. Hier verdween hij weer even uit mijn zicht.
Na ongeveer vijf minuten zag ik een politie auto door de straat rijden. De motoragent sprak mij aan. Ik zei tegen de motoragent dat dit de man was die ik bedoelde. Ik zag dat de man door twee agenten werd aangesproken en met de man op een bankje gingen zitten.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017075837-3 van 10 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 1] [genummerde pagina 6].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten:
Op 10 april 2017 omstreeks 18.10 begaven wij ons ten spoedigste naar het adres [adres 1] waar een inbraak zou plaatsvinden.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], ben vervolgens in de richting van perceel [adres 4] gelopen alwaar de eenheid 3126 (
het hof begrijpt: verbalisant [verbalisant 7])een persoon staande hield. Ik zag dat de persoon op een bankje zat. Ik zag dat de persoon precies voldeed aan het signalement als opgegeven door de melder. Ik zag namelijk dat het een donker getinte man was. Ik zag dat hij een zwart leren jas aan had en ik zag dat hij een geruite pet op zijn hoofd droeg. Ik zag dat er in een omtrek van een (1) meter rondom de man geen goederen op de grond lagen. Ik zag dat er onder het bankje waar de man op zat geen goederen op de grond lagen. Ik zag onder het bankje waar de man op zat een aantal graspollen en dorre blaadjes.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017075837-4 van 10 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2], [verbalisant 4] en [verbalisant 3] [genummerde pagina’s 7-8].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten:
Wij, verbalisanten, zagen dat de man op een houten bankje zat en dat onder dat bankje onkruid en straatvuil lag.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag aan de voorzijde onder het bankje in de [straat] ter hoogte van perceel [adres 4] een stuk hard plastic liggen. Ik herkende het stuk plastic. Het plastic was ongeveer 15 cm lang. Ik zag dat 1 zijde beschadigd was. Dit soort plastic wordt ook wel gebruikt om deuren mee te openen, ook wel ‘flipperen’ genoemd. (zie bijgevoegde foto, fotonummer 8)
Ik, verbalisant [verbalisant 2], gaf mijn bevindingen door aan de collega’s, die bij de man stonden. Ik deelde mede dat ik papierenzakken uit het voertuig ging pakken om de goederen veilig te stellen. Collega’s bleven bij de man staan. Toen ik de papieren zakken had gepakt en terug liep naar het bankje waar de man nog steeds zat, zag ik het plastic en de horloge niet meer op de plek liggen waar ik ze in eerste instantie had zien liggen. Ik keek verder onder het bankje en ik zag dat de goederen aan de achterzijde, tegen het beton van de woning lagen (zie bijgevoegde foto’s, fotonummer 9 en 10). Ik zag dat er onkruid en takjes over de goederen lagen, kennelijk om de goederen uit zicht te houden van ons, verbalisanten.
Ik, derde verbalisant [verbalisant 3], stond bij de verdachte welke gezeten was op een bankje. Ik zag dat collega [verbalisant 2] wees naar een horloge en een zogenaamde plastic “flipper” welke onder het bankje lag alwaar de verdachte zat. Op het moment dat collega [verbalisant 2] naar zijn dienstauto liep om papieren zakken te halen om deze inbeslaggenomen goederen op juiste wijze te vervoeren, zag ik dat de verdachte plotseling bukte en met zijn hand zand gooide in de richting van het horloge en de flipper kennelijk met het doel deze inbeslaggenomen voorwerpen te beschadigen cq weg te werken. Ik derde verbalisant zag dat het horloge en de zogenaamde “flipper” nog duidelijk zichtbaar waren.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017075837-5 van 10 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] [genummerde pagina’s 19-20].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven,
als mededeling van de verbalisant:
Op maandag 10 april 2017 omstreeks 18.14 uur bevond ik verbalisant mij in uniform gekleed en met motorsurveillance belast. Ik hoorde portofonisch van het operationeel centrum dat een incident had plaats gevonden bij perceel [adres 3] op de [straat] te Amsterdam.
Ik hoorde portofonisch dat de melder de man nu zag lopen op de openbare weg op de [straat]. Toen ik door de straat liep hoorde ik dat er geroepen werd vanuit een van de daar gelegen woningen. Ik keek omhoog en zag een vrouw vanaf een balkon naar mij zwaaien. Ik hoorde dat ze naar mij riep dat zij zojuist de politie had gebeld. Enkele momenten later kwam de meldster door de voordeur van perceel nummer [adres 3] naar buiten gelopen. Ik vroeg haar of ze mij aan kon wijzen waar ze de man voor het laatst had gezien. Ik hoorde dat ze tegen mij zei: “ik heb de man net in een van die twee portieken aan de overkant naar binnen zien gaan het trapportiek in”. Ik zag dat zij hierbij wees naar de woningen aan de overkant. Terwijl zij dit aan mij verklaarde zag ik dat er een man uit dit portiek kwam gelopen. Ik hoorde de meldster zeggen: “ja dat is de man die ik bedoel!” Ik zag dat zij de man aanwees met haar vinger. Ik zag dat er verder geen personen in deze omgeving op straat waren.
Ik zag een man lopen die volledig aan het opgegeven signalement voldeed. Ik ben naar
deze man toegerend en heb hem aangeroepen te blijven staan. Ik zag dat de man mijn
richting op keek en bleef staan. Ik kan deze man als volgt omschrijven:
— Man
— netjes gekleed
— zwarte lederen jas
— geruite pet op zijn hoofd
— donkere snor
Ik herkende de verdachte direct. De verdachte is mij, verbalisant ambtshalve bekend
als: [verdachte] (het hof begrijpt [verdachte]), [verdachte] geboren op [geboortedag] 1950.
Ik heb de verdachte op een bankje waar hij voor stond, plaats laten nemen. Ik zag dat
er in een omtrek van een (1) meter rondom de man geen goederen op de grond lagen. Ik
zag dat er onder het bankje waar de man op zat geen goederen op de grond lagen. Ik zag
onder het bankje waar de man op zat een aantal graspollen en dorre blaadjes lagen.
Ik heb verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] bij de verdachte laten staan.
Toen ik bij de verdachte stond hoorde ik verbalisant [verbalisant 3] zeggen dat de verdachte
bezig was om wat spullen weg te moffelen onder liet bankje. Ik zag dat op de grond onder het bankje waar de man zat een horloge en een flipper lagen. Ik weet honderd procent zeker dat deze spullen hier nog niet lagen toen ik de verdacht op het bankje plaats heb laten nemen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning. De bewoonster was op dat moment thuis en vond het een heel beangstigende gebeurtenis. Het is een ernstig en zeer hinderlijk feit, dat niet alleen overlast heeft veroorzaakt en naast gevoelens van onrust bij de aangeefster ook voor gevoelens van onrust in de samenleving zorgt. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 juli 2017 is de verdachte reeds eerder ter zake van een soortgelijk vermogensdelict onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (LOVS). Op grond van die oriëntatiepunten is bij recidive een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden passend. Gelet op het feit dat in het onderhavige geval sprake is van een poging en daarnaast rekening houdend met artikel 63 Wetboek van strafrecht, acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, nu niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M.L. Leenaers en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 augustus 2017.
Mr. M.L. Leenaers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]