ECLI:NL:GHAMS:2017:5689

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
23-002440-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan afpersing met vuurwapen dreiging in cocaïnehandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor medeplichtigheid aan afpersing. De verdachte was betrokken bij een ripdeal waarbij 916 gram cocaïne werd afgenomen van een slachtoffer onder bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplichtigheid aan de afpersing. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat hij geen opzet had op de afpersing, maar slechts op oplichting. Het hof overwoog dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dreiging met een vuurwapen bewezen kon worden, mede gezien zijn kennis van de gewelddadige praktijken in de cocaïnehandel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de voorbereiding van de afpersing, waarbij hij zijn auto ter beschikking stelde en vals geld verstrekte aan de daders.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002440-17
datum uitspraak: 22 december 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 27 juni 2017 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-676859-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres 1] .

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte op 10 april 2012 vrijgesproken van het hem onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde en hem voor het onder 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur met aftrek van voorarrest. Ook heeft de rechtbank een beslissing genomen over inbeslaggenomen voorwerpen.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 10 juli 2015 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van het hem onder 5 tenlastegelegde en hem voor het onder 2 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest. Ook heeft het gerechtshof een beslissing genomen over inbeslaggenomen voorwerpen.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 27 juni 2017 het bestreden arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Gelet op de beslissing van de Hoge Raad der Nederlanden is in hoger beroep alleen aan de orde hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en de strafoplegging.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
2 primair:
hij op of omstreeks 10 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 916 gram cocaïne, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer ] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij die diefstal werd voorafgaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer ] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, waarbij het geweld en/of die bedreiging met geweld hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer ] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op die perso(o)n(en) heeft/hebben gericht;
of
hij op of omstreeks 10 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer ] heeft gedwongen tot de afgifte van 916 gram cocaïne, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer ] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer ] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op die [slachtoffer ] heeft/hebben gericht;
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 10 oktober 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen 916 gram cocaïne, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer ] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of hun/zijn mededader(s) en/of aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer ] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer mededader(s) dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer ] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op die [slachtoffer ] heeft/hebben gericht;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 10 oktober 2010 te Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] met elkaar in contact te brengen en/of die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in contact te brengen met die [slachtoffer ] en/of andere onbekend gebleven personen en/of zijn/een auto ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ;
of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 10 oktober 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer ] heeft gedwongen tot de afgifte van 916 gram cocaïne, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer ] en of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of hun/zijn mededader(s) en/of aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer mededader(s) dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer ] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op die [slachtoffer ] heeft/hebben gericht;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 10 oktober 2010 te Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] met elkaar in contact te brengen en/of die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in contact te brengen met die [slachtoffer ] en/of andere onbekend gebleven personen en/of zijn/een auto ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de bewezenverklaring tot een ander beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde

Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat hetgeen de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd niet kan worden bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Hetgeen de raadsvrouw daaromtrent heeft aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat medeplichtigheid van de verdachte aan de afpersing van [slachtoffer ] (hierna: [slachtoffer ] ) door [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) van bijna een kilogram cocaïne, kan worden bewezen. De advocaat-generaal heeft voor een opsomming van de belangrijkste redengevende feiten en omstandigheden verwezen naar het requisitoir van de officier van justitie. Volgens de advocaat-generaal – zo begrijpt het hof – komt het aan op de vraag of er een voldoende verband bestaat tussen het feit waarop het opzet van verdachte was gericht (oplichting) en het door de daders gepleegde grondfeit (afpersing). Die vraag moet volgens de advocaat-generaal bevestigend worden beantwoord, waarbij niet enkel van belang is dat de verdachte vals geld heeft verstrekt en een auto beschikbaar heeft gesteld, zoals in het gecasseerde arrest door de Hoge Raad als kern van de vaststellingen is beschouwd. De verdachte heeft immers tevens een leidende rol gespeeld bij het plan één of twee kilogram cocaïne afhandig te maken van de verkoper. De verdachte was degene die de verkoper kende en hij heeft deze bij [medeverdachte 2] geïntroduceerd. Daarnaast heeft de verdachte, omdat hij niet herkend wilde worden door de verkoper, [medeverdachte 1] in zijn plaats laten gaan. Bij een ripdeal is het gebruikelijk dat mensen zich bewapenen en er geweld wordt gebruikt. De verdachte moet dat, mede gelet op zijn strafrechtelijk verleden, als geen ander hebben geweten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 2 subsidiair (alternatief) ten laste gelegde feiten.
Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat de verklaringen van de getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs, omdat het gaat om onbetrouwbare de auditu verklaringen, terwijl degene die als bron van wetenschap van deze getuige heeft gefungeerd, te weten [medeverdachte 2] , daarover niet meer bevraagd kan worden. In het verlengde hiervan heeft de raadsvrouw gesteld dat de verdachte geen opzet had op, of wetenschap had van, het grondfeit of de aanschaf van verdovende middelen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . De raadsvrouw heeft betoogd dat het uitlenen door de verdachte van de auto enkel het gevolg was van een nachtje stappen met [medeverdachte 2] en dat ook de aanwezigheid van de verdachte bij de woning van [medeverdachte 2] in [adres 2] daaruit valt te verklaren. Ook heeft zij erop gewezen dat niet is gebleken van contact tussen [slachtoffer ] en de verdachte; [slachtoffer ] had enkel contact met de in het dossier genoemde [naam 1] .
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het opzet van de verdachte was gericht op oplichting, terwijl het opzet van de daders van het grondfeit was gericht op afpersing. Op dat grondfeit heeft de verdachte ook geen voorwaardelijk opzet gehad, terwijl er evenmin sprake is van een voldoende verband tussen het misdrijf waarop het opzet van de verdachte was gericht en het grondfeit. Daarbij heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de door de verdachte verschafte middelen geen relatie hebben tot geweld, maar dat het verstrekken van vals geld juist een contra-indicatie vormt voor een plan waarbij geweld zou worden toegepast.
De inhoud van de verklaringen van de getuige [getuige 1]
De getuige [getuige 1] heeft op 17 oktober 2010 en 18 november 2010 tegenover de politie een verklaring afgelegd en tegenover de rechter-commissaris op 25 juli 2011.
In haar verklaring bij de politie van 17 oktober 2010 heeft zij – kort en zakelijk weergegeven – verklaard dat haar vriend [medeverdachte 2] ongeveer twee maanden omgaat met [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). [medeverdachte 2] heeft haar verteld dat hij door [verdachte] is voorgesteld aan een aantal Colombiaanse (het hof begrijpt: bij cocaïnehandel betrokken) mannen in Amsterdam Noord. Een vriend van [verdachte] kende deze mannen uit Noord. De reden hiervoor was dat een week daarvoor [medeverdachte 2] een vrouw zou ontvangen uit het buitenland die drugs mee zou nemen. [medeverdachte 2] zou haar ophalen van Schiphol, maar ze is niet komen opdagen. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben uren op haar gewacht. De verdachte en [medeverdachte 2] zouden samen op zondagmiddag om 12.00 uur (hof begrijpt: op 10 oktober 2010), na de avond ervoor samen uit te zijn geweest in [club], drugs van deze Colombiaanse mannen kopen maar dat is naar een later tijdstip op die dag verschoven. Die zondag is [medeverdachte 2] met de auto van [verdachte] vanaf de woning van [getuige 1] in Almere vertrokken. Rond acht uur ’s avonds is [getuige 1] gebeld door [medeverdachte 2] . Hij zei dat hij “het ding”, “een hele”, bij zich had. Zij begreep daaruit dat hij een kilo drugs bij zich had. Binnen een half uur was hij bij haar, helemaal bezweet. Hij vertelde haar dat hij die mensen had ‘genakt’ (het hof begrijpt: bestolen) samen met een vriend van [verdachte], een [medeverdachte 1]. [verdachte] zelf was niet meegegaan, omdat de Colombianen hem kenden. De [medeverdachte 1] was geregeld door [verdachte]. Het was de bedoeling dat de drugs meteen naar [verdachte] zouden gaan in [adres 3]. Onderweg had [medeverdachte 2] de [medeverdachte 1] echter achtergelaten op een tankstation, omdat hij bang voor hem was geworden omdat die [medeverdachte 1] zijn vuurwapen weer uit het dashbordkastje had gepakt en bij zich had gestoken. Hij had de [medeverdachte 1] gevraagd wat te drinken te halen en toen was hij weggereden. [medeverdachte 2] zei dat hij de drugs naar [verdachte] had moeten brengen. [medeverdachte 2] liet haar het valse geld zien dat hij had meegenomen naar de drugsdeal in Amsterdam.
In haar verklaring bij de politie van 18 november 2010 heeft de getuige, voor zover van belang en samengevat, daaraan toegevoegd dat het nepgeld afkomstig was van [verdachte], dat het hartstikke nep was, het rook ook niet naar geld, en dat het zou worden gebruikt bij de koop van die drugs. [medeverdachte 2] zei dat het € 30.000,- was. Het waren biljetten van € 50,-, € 100,-, en € 200,-. De [medeverdachte 1] is ingehuurd door [verdachte]. [verdachte] zou die [medeverdachte 1] betalen. Ze zouden eigenlijk twee kilogram halen, maar dat was mislukt. [medeverdachte 2] zei dat die Colombiaan in zijn woning in Noord met een kilo kwam om te laten zien wat hij had en dat ze toen die kilo hebben gepakt. Nadat de drugs waren gepakt en nadat hij die [medeverdachte 1] had afgezet bij het pompstation werd hij steeds gebeld door [verdachte].
In haar verhoor bij de rechter-commissaris op 25 juli 2011 heeft zij deze verklaringen in grote lijnen bevestigd en verklaard dat [medeverdachte 2] geen geld had, dat hij zich wel af en toe met drugs bezig hield maar enkel met de verkoop van bolletjes en dat [medeverdachte 2] haar had verteld dat [verdachte] connecties had. [verdachte] had [medeverdachte 2] voorgesteld aan die Colombianen als de koper. [medeverdachte 2] kende die [medeverdachte 1] niet en had hem nog nooit gezien.
De inhoud van het dossier voor het overige
Uit de stukken in het dossier komt voor zover van belang voorts het volgende naar voren.
Uit het
track and tracesysteem van de Peugeot in gebruik bij de verdachte blijkt dat deze auto zich op donderdag 7 oktober 2010 tussen 17.58 uur en 21.21 uur bevond in de omgeving van Schiphol of op Schiphol. Uit de historische telefoongegevens blijkt dat de telefoons van de verdachte en van [medeverdachte 2] daar eveneens uitpeilen en onderling veelvuldig contact hebben. Ook heeft de telefoon van [medeverdachte 1] in die tijd tweemaal contact met de telefoon van de verdachte. [1] De verdachte heeft in zijn verhoor van 24 november 2010 bevestigd dat het zou kunnen dat hij op die dag op Schiphol is geweest. [2]
Over 10 oktober 2010 heeft de verdachte onder meer op 12 oktober 2010 verklaard dat hij vroeg in de ochtend door [medeverdachte 2] bij zijn woning is afgezet en dat [medeverdachte 2] toen de Peugeot heeft meegenomen. [medeverdachte 2] is de auto in het begin van de middag komen terugbrengen en heeft vervolgens de verdachte en diens vriend [naam 2] (hierna: [naam 2]) naar Amsterdam Oost gereden. Daar heeft de verdachte een nichtje bezocht, terwijl [medeverdachte 2] met die Peugeot nog een afspraak had waarvoor hij een half uurtje zou wegblijven. Toen [medeverdachte 2] na drie uur niet terugkwam en er geen telefonisch contact was te krijgen, is de verdachte met een taxi/snorder met [naam 2] naar de woning van [medeverdachte 2] gegaan om naar [medeverdachte 2] te vragen.
Uit voormelde
track and tracegegevens en de historische telefoongegevens is ten aanzien van 10 oktober 2010 vast te stellen [3] dat er in de ochtend tussen 10.45 uur en 13.17 uur elf keer contact is tussen de telefoons van de verdachte en [medeverdachte 1] waarna de verdachte om 13.22 uur belt naar [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 2] die uitpeilt op het [adres 1] waar de verdachte woont, belt om 13.53 uur twee keer naar de verdachte. [medeverdachte 2] telefoon blijft uitpeilen op die locatie tot 15.01 uur. Om 17.04 uur peilen zowel de telefoon van de verdachte als die van [medeverdachte 2] uit ter hoogte van [adres 4] (het hof begrijpt: in Amsterdam Oost nabij het IJ). Met de telefoon van de verdachte wordt vanaf die locatie om 16.47 uur een sms-bericht naar de telefoon van [medeverdachte 1] gestuurd. Tussen 17.18 uur en 17.24 uur staat de Peugeot op het [plek] (het hof begrijpt: in Amsterdam Noord) en van 17.36 uur tot 18.01 uur op de [straat 1] ter hoogte van de [adres 6] waar [slachtoffer ] woont. De telefoon van de verdachte blijft uitpeilen ter hoogte van [adres 4] tot 18.26 uur, waarna deze zich in oostelijke richting verplaatst naar de peiling op [adres 5]. De telefoon van de verdachte heeft om 17.33 uur contact met de telefoons van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en blijft contact houden tot 17.40 uur. De telefoon van [medeverdachte 1] peilt uit ter hoogte van de [straat 3], gelegen in de nabijheid van de [straat 1] en de [straat 2].
Uit de verklaringen van [naam 3] kan worden afgeleid dat twee mannen uit voormelde Peugeot de ripdeal op [slachtoffer ] hebben gepleegd in de periode dat die auto op de [straat 1] stond geparkeerd. [slachtoffer ] heeft verklaard over het vuurwapen waarmee hij is bedreigd door twee mannen met wie hij in contact werd gebracht door ene [naam 4] die sprak over zijn “neven”. [naam 5], huisgenoot en stiefzoon van [slachtoffer ], heeft verklaard dat [slachtoffer ] hem heeft verteld dat hij in de cocaïnehandel zat. [medeverdachte 1] heeft op 1 september 2014 bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij mee moest met [medeverdachte 2] omdat er misschien problemen zouden komen, dat hij en [medeverdachte 2] met één kilo cocaïne bij [slachtoffer ] zijn weggegaan en dat zij samen de auto zijn ingerend waarmee hij met [medeverdachte 2] mee was gereden en dat hij vervolgens door [medeverdachte 2] bij een tankstation is achtergelaten. In de slaapkamer van [medeverdachte 2] is ongeveer één kilo cocaïne aangetroffen.
Na 18.17 uur wordt met de telefoon van de verdachte tevergeefs gepoogd contact te leggen met de telefoons van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [4]
De Peugeot rijdt vervolgens via de A10 naar de [weg] (18.22 uur en 18.25 uur).
Op de camerabeelden van het tankstation op de [weg] is de Peugeot te zien. Een persoon die herkend is als [medeverdachte 1] [5] gaat het tankstation binnen en rekent frisdrank af. De Peugeot rijdt weg en [medeverdachte 1] kijkt zoekend rond. [6]
De getuige [getuige 2] verklaart – zakelijk weergegeven – op 18 oktober 2010 tegenover de politie dat zij op 10 oktober 2010 bij het tankstation op de [weg] is aangesproken door een man die haar vertelde dat hij daar was achtergelaten (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ). Die man zei dat hij ‘genakt’ was. Zij hoorde hem zeggen: “Ze zijn dom, mijn broer kent één van die gasten. Ze gaan schijten. Ik krijg ze wel te pakken” en “Ze zijn dom, ze hadden namelijk geld kunnen maken”. Hij zei dat één van die jongens [verdachte], [verdachte] heette en een [verdachte] was (het hof begrijpt: de verdachte, mede erop gelet dat hij heeft verklaard dat hij [verdachte] werd genoemd [7] ). Deze man heeft de telefoon van [getuige 2] geleend om te bellen en zij heeft hem afgezet.
Uit de historische telefoongegevens van de telefoon van [getuige 2] blijkt dat om 18.34, 18.35, 18.39 en 19.03 uur wordt gebeld naar de telefoon van [naam 6] (hierna: [naam 6]). De verdachte heeft verklaard dat [naam 6] een vriend is van de sportschool. [8] De telefoon van [naam 6] belt om 19.31 uur naar de telefoon van de verdachte. [naam 6] telefoon peilt dan uit in Amsterdam Noord.
De telefoon van de verdachte belt om 19.43 uur naar een zekere “[naam 7]”. [9] Dit blijkt te zijn [naam 7]. [10] [naam 7] bevestigt dat de verdachte hem heeft gebeld en heeft verzocht de toegangsdeur te openen van het portiek van een flat in [adres 2] waar hijzelf woont. [11]
[medeverdachte 2] woonde op het adres [adres 2] in Amsterdam Zuidoost. Op de camerabeelden van 10 oktober 2010 van het portiek dat onder meer toegang geeft tot dit adres zijn de verdachte, [naam 2], [medeverdachte 1] en [naam 6] te zien. Uit de verklaring van [naam 8] blijkt dat er op die avond meermalen naar [medeverdachte 2] is gevraagd. [12]
[naam 4] is geïdentificeerd als [naam 1] . [13] Zijn telefoonnummer zoals weergegeven in de telefoon van [slachtoffer ], komt ook voor in de historische telefoongegevens van [medeverdachte 1] . [14] Uit die historische gegevens blijkt dat er op 7 oktober 2010 vanaf 22.56 uur meermalen contact is tussen de telefoons van [naam 1] en [medeverdachte 1] en dat die contacten zich voortzetten op 8 en 9 oktober 2010, terwijl er ook op 10 oktober 2010 gedurende de hele dag contact is tot 17.43 uur, heel kort voor de afpersing.
Tenslotte merkt het hof op dat in de woning van de verdachte in zijn slaapkamer een enveloppe is aangetroffen met daarin vijf als vals omschreven bankbiljetten van tweehonderd euro, met daartussen een stapel uit folders geknipte papiertjes met dezelfde grootte. [15]
Het oordeel van het hof
De hiervoor weergegeven inhoud van de verklaringen van de getuige [getuige 1] betreft voor een deel door haarzelf waargenomen feiten en omstandigheden, maar voor een belangrijk deel ook informatie die zij mondeling van [medeverdachte 2] heeft gekregen. Geen rechtsregel staat eraan in de weg ook die laatstbedoelde delen van een getuigenverklaring voor het bewijs te gebruiken, zij het dat daarbij de nodige behoedzaamheid moet worden betracht. Tegen die achtergrond is het hof, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de voormelde verklaringen van de getuige [getuige 1] voor het bewijs kunnen worden gebruikt, in aanmerking genomen dat deze verklaringen in hoge mate steun vinden in de feiten en omstandigheden zoals hierboven weergegeven, in onderling verband bezien. Deze onderzoeksbevindingen bevestigen naar het oordeel van hof in voldoende mate de verklaringen van [getuige 1] dat – in essentie – de verdachte betrokken was bij de organisatie van het, met gebruikmaking van een pak vals geld, afhandig maken van de cocaïne van [slachtoffer ]; dat de verdachte beschikte over de contacten om de daarvoor vereiste ontmoeting te regelen; dat de verdachte daartoe [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met zijn auto naar [slachtoffer ] heeft laten gaan en dat het de bedoeling was dat zij de cocaïne bij de verdachte zouden brengen.
Ten aanzien van het aantreffen bij de verdachte thuis van (vals) geld samengevoegd met op maat geknipte velletjes uit folders, waardoor het lijkt op een pakketje geld, een en ander zoals dat pleegt te worden gebruikt bij een ripdeal, merkt het hof op dat dit steun biedt aan de verklaring van [getuige 1] dat [medeverdachte 2] voor de transactie vals geld heeft meegekregen van de verdachte, terwijl het door haar genoemde bedrag aan vals geld ook erop wijst dat het om een aanmerkelijke hoeveelheid drugs zou gaan.
Dat [medeverdachte 2] niet door de verdediging bevraagd is kunnen worden (omdat hij toen hij de auto van de verdachte naar hem terug bracht in zijn hoofd is geschoten), doet in het licht van het vorenstaande niet af aan de bruikbaarheid van de voormelde verklaringen van de getuige [getuige 1] .
Naar het oordeel van het hof volgt uit bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband bezien eveneens dat het opzet van de verdachte erop was gericht om samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] cocaïne te verwerven zonder daarvoor te betalen.
De verklaring van de verdachte dat hij op 10 oktober 2010 enkel telefonisch contact heeft willen krijgen met [medeverdachte 2] en bij zijn woning, [adres 2], is langsgegaan, omdat hij zijn auto wilde terugkrijgen, legt het hof als ongeloofwaardig naast zich neer. Deze verklaring biedt geen verklaring voor de bevindingen zoals hierboven weergegeven over de locatie van de auto in relatie tot de intense contacten tussen de telefoon van de verdachte en [medeverdachte 2] zowel op 7 oktober 2010 als in de middag van 10 oktober 2010 en evenmin voor die contacten met de telefoon van [medeverdachte 1] . Uit bovenstaande volgt immers ook dat er onderling contact is tussen [naam 6], vriend van de verdachte, en [medeverdachte 1] , terwijl [medeverdachte 1] in contact staat met [naam 1] die het contact heeft met [slachtoffer ]. Daartegenover staat dat op geen enkele wijze uit de stukken in het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] zelf contact heeft met [medeverdachte 1] .
De verdachte heeft daarnaast ook geen verklaring gegeven waarom ook [naam 6] en [medeverdachte 1] , na verdachtes telefonisch contact met [naam 6], aanwezig waren bij de woning van [medeverdachte 2] . Van enige noodzaak daartoe in relatie tot het terugkrijgen van de auto is niet gebleken. Evenmin past daarin het zich toegang verwerven tot het portiek van die flat door middel van een bekende die in diezelfde flat woont.
Het had op de weg van de verdachte gelegen om voor deze redengevende feiten en omstandigheden een aannemelijke die redengevendheid ontzenuwende verklaring te geven hetgeen hij, hoewel daartoe ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk uitgenodigd, heeft nagelaten. Onder die omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat die contacten in rechtstreeks verband staan met de ripdeal en dat de aanwezigheid bij [adres 2] er enkel toe strekte via [medeverdachte 2] de beschikking te krijgen over de buitgemaakte cocaïne.
Aan het voorgaande doet de stelling van de raadsvrouw dat niet is gebleken van contact tussen [slachtoffer ] en de verdachte, niet af.
Het primaire verweer van de verdediging wordt daarom verworpen, ook voor zover dat inhoudt dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de beoogde door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uit te voeren ripdeal.
Bij de beoordeling van het subsidiaire verweer stelt het hof het volgende voorop.
Het hof beschouwt het als een feit van algemene bekendheid dat personen die zich bezighouden met de kilohandel in cocaïne zich in het algemeen bewapenen met een vuurwapen. Voor hen staan immers niet de in een rechtsstaat gebruikelijke wegen open om behoorlijke nakoming van overeenkomsten die betrekking hebben op zeer kostbare handelswaar af te dwingen, terwijl zij zich noodzakelijkerwijs voor hun handel inlaten met zware criminelen, van wie een aantal zich bovendien bezighoudt met ripdeals. In die context geldt als het erop aankomt het recht van de sterkste, zodat vuurwapenbezit eerder regel dan uitzondering is. Dat laatste geldt niet alleen voor de kilohandelaar in cocaïne, maar ook voor degenen die dat in deze hoeveelheden willen afnemen. Ook zij moeten hun uiterst kostbare beoogde bezit immers zelf kunnen beschermen.
Dat vuurwapenbezit eerder regel dan uitzondering is, geldt temeer bij personen die zich in de voormelde context bezighouden met ripdeals. Bij dergelijk handelen wordt immers veelal direct (dreiging met) geweld toegepast, maar ook bij het hanteren van slinkser methoden, zoals oplichting, ligt bewapening voor de hand, zodat, als het plan door het beoogde slachtoffer wordt doorzien, enerzijds met gebruik van dat vuurwapen de ripdeal alsnog kan worden voltooid en anderzijds met dat wapen gereageerd kan worden op de te verwachten gewelddadige reactie van het beoogde slachtoffer.
De verdachte wordt door het hof geacht in het bijzonder bekend te zijn met deze feiten van algemene bekendheid en ervaringsregels, nu hij op zijn strafblad een aantal veroordelingen heeft waarbij het onder meer gaat om wapenbezit, om een combinatie van wapenbezit met harddrugsbezit en om wapenbezit in combinatie met afpersing en diefstal met geweld.
Tegen deze achtergrond kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte erop heeft gerekend dat bij de door hem georganiseerde ontmoeting op 10 oktober 2010 zowel aan de zijde van [slachtoffer ] als aan de zijde van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] sprake zou zijn van vuurwapenbezit.
Door met die wetenschap middelen en inlichtingen te verschaffen teneinde het ertoe te leiden dat bij deze ontmoeting [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zonder reële betaling één of twee kilogram cocaïne van [slachtoffer ] afhandig zouden maken, teneinde deze bij de verdachte te bezorgen, heeft de verdachte (minstgenomen) willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de uitvoering van dit plan gepaard zou gaan met het bedreigen van [slachtoffer ] met een vuurwapen. Dit geldt ook als er van uit wordt gegaan dat eerst geprobeerd zou worden te ‘betalen’ met het valse geld. Voor de hand lag immers dat [slachtoffer ] het ‘geld’ zou willen natellen. Het is zeer aannemelijk dat hij daarbij tot de ontdekking van de valsheid van het geld zou komen, mede gelet op de verklaring van [getuige 1] dat het geld hartstikke nep was. De kans dat [slachtoffer ] zich vervolgens de cocaïne, die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigde, niet zomaar afhandig zou laten maken en het zou uitdraaien op een gewelddadige confrontatie, acht het hof aanmerkelijk. De kans dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dus ook geweld zouden gebruiken om het gezamenlijke doel – het bemachtigen van de cocaïne – te verwezenlijken heeft verdachte zodoende willens en wetens aanvaard. Het hof roept daarbij in herinnering dat de verdachte heeft geregeld dat [medeverdachte 1] mee ging, dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij mee moest omdat er mogelijk problemen zouden komen en dat [medeverdachte 1] een vuurwapen bij zich had.
Daaraan doet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet af, zoals door de verdediging aangevoerd, dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte er vooraf expliciet van op de hoogte was dat [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] een vuurwapen zou meenemen.
De stelling van de raadsvrouw dat de door de verdachte verstrekte middelen (het hof begrijpt: de auto en het valse geld) geen relatie hebben tot geweld, doet aan het voorgaande evenmin af. De stelling dat het verstrekken van vals geld eerder een contra-indicatie vormt voor geweldstoepassing volgt het hof niet zonder meer. Vals geld kan immers bij een ripdeal niet alleen gebruikt worden als oplichtingsmiddel, maar ook als middel om te tonen aan degene die de toegang beheert tot de plaats waar de drugs zich bevinden, zodat toegang tot die ruimte wordt gekregen. Nu de verdachte niet heeft verklaard wat het beoogde gebruik was van het door hem aan [medeverdachte 2] verstrekte valse geld, valt niet uit te sluiten dat dit vooral of uitsluitend bedoeld was om toegang te krijgen tot de woning van [slachtoffer ] en de cocaïne binnen het bereik van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] te brengen. Dat [medeverdachte 2] tegen [getuige 1] heeft gesproken over het kopen van cocaïne met het valse geld, maakt dat niet anders.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte (minstgenomen) voorwaardelijk opzet heeft gehad op de afpersing van [slachtoffer ], zoals begaan door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en dat hij daaraan medeplichtig is geweest.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 10 oktober 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer ] hebben gedwongen tot de afgifte van 916 gram cocaïne, toebehorende aan die [slachtoffer ], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat [medeverdachte 1] dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer ] heeft getoond en op die [slachtoffer ] heeft gericht;
bij het plegen van welk misdrijf de verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 10 oktober 2010 te Amsterdam opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft door die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met elkaar in contact te brengen en die [medeverdachte 2] in contact te brengen met die [slachtoffer ] en zijn auto ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsvrouw heeft in het kader van een meer subsidiair gevoerd strafmaatverweer betoogd dat het een oud feit betreft, namelijk uit 2010. Het is niet aan de verdachte te wijten dat het proces zo lang heeft geduurd. De verdachte heeft destijds vijf maanden in detentie gezeten. Uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt voorts dat het laatste feit waarvoor hij veroordeeld is, alweer vijf jaar geleden is begaan. Sindsdien heeft hij niet meer in detentie gezeten en heeft hij zijn leven weer op de rit, aldus de raadsvrouw. Een op te leggen gevangenisstraf zou gelet op het voorgaande de vijf maanden voorarrest niet moeten overschrijden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft ten aanzien van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met anderen het plan opgevat een grote hoeveelheid cocaïne afhandig te maken van de bezitter. Hij heeft hiertoe zijn auto ter beschikking gesteld en de nodige contacten gelegd. Daarnaast heeft hij vals geld meegegeven aan de daders. De daders hebben de cocaïne bemachtigd door bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp van de bezitter, terwijl er in de woning van het slachtoffer en de aanpalende appartementen ook andere mensen aanwezig waren. Hoewel de verdachte wordt veroordeeld voor medeplichtigheid en niet voor medeplegen, is het hof van oordeel dat de verdachte een heel belangrijke rol heeft gespeeld in de voorbereiding van de afpersing, gelet op de handelingen die door de verdachte zijn gepleegd. Afpersing is een zeer ernstig feit, waarbij inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer dat door de bedreiging vaak hevige angst ondervindt. Daarnaast is aan het slachtoffer een aanzienlijk financieel nadeel toegebracht en gelet op de aard van het delict is hij mogelijk in ernstige (zoals [medeverdachte 2] : levensgevaarlijke) problemen gebracht. De verdachte zich heeft, bij de voorbereiding van de handelingen van de uiteindelijke daders, laten leiden door een zucht naar geldelijk gewin. De drugs waren immers (ook) voor hem bedoeld. Dit rekent het hof de verdachte ernstig aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 november 2017 is hij eerder – zij het langer geleden – onherroepelijk veroordeeld voor in wezen soortgelijke feiten. Het hof slaat er acht op dat de verdachte sinds 2013 niet meer is veroordeeld voor wapen- of druggerelateerde feiten, maar dat kan vanwege de ernst van het feit niet verhinderen dat aan verdachte alsnog een passende onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Door de verdediging zijn ook geen prangende persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel aanleiding geven.
Gezien het voorgaande acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden een passende bestraffing.
Het tijdsverloop tussen het plegen van het feit op 10 oktober 2010 en de uiteindelijke behandeling in hoger beroep – na terugwijzing door de Hoge Raad – op 11 december 2017 en de datum van deze uitspraak is dusdanig, dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Deze overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM dient te leiden tot strafvermindering. Het hof zal daarom niet de voormelde gevangenisstraf van 16 maanden opleggen, maar volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Het hof acht, alles afwegende, deze straf passend en geboden.

Beslag

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal desgevraagd verklaard dat hij geen beslaglijst heeft, hetgeen betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat het beslag reeds is afgehandeld. De verdediging heeft hiermee heeft ingestemd. Hierop gelet gaat het hof er vanuit dat er geen beslag meer rust op voorwerpen waarover het hof in de onderhavige zaak een beslissing moet nemen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 48, 49, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J. Piena en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van
mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 december 2017.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2010, p. 318 van ZD2.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 november 2010, p. 18 en 25 van V1.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2010, p. 201-277 van ZD2; proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2010, p. 372 e.v. van A1.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2010, p. 318-328 van ZD2.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2010, p. 183-184 van ZD2.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 19 oktober 2010, p. 121-124 van ZD2.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 november 2010, p. 42 van V1.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 november 2010, p. 46 van V1.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2010, p. 318-328 van ZD2.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2010, p. 305 van ZD2.
11.Proces-verbaal van verhoor van de rechter-commissaris van 28 juni 2011.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 8] van 12 oktober 2010, p. 35-38 van ZD2.
13.Proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2011, p. 473-476 van ZD2; proces-verbaal tonen selectie bij simultane fotobewijsconfrontatie van 15 maart 2011, p. 637-639 van ZD2.
14.Proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2011, p. 474 van ZD2.
15.Foto’s 36 t/m 40, p. 36 t/m 38 van D2.