ECLI:NL:GHAMS:2017:5665

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
200.225.100
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in de medewerking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante. Appellante, die zich arbeidsongeschikt achtte, had nagelaten om na de ontheffing van het UWV zich te laten herkeuren, waardoor de inspanningsverplichting op haar bleef rusten. De rechtbank Noord-Holland had op 3 oktober 2017 de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, wat appellante in hoger beroep aanvecht.

Tijdens de zitting op 21 november 2017 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. C.C.W. Plaat, haar standpunt toegelicht. De bewindvoerder, L. Sterenborg, was ook aanwezig en heeft de argumenten van appellante weerlegd. Het hof heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, met name de sollicitatieverplichting. Ondanks dat appellante door het UWV arbeidsgeschikt was bevonden, heeft zij verzuimd om aantoonbaar te solliciteren na de beëindiging van haar tijdelijke vrijstelling.

Het hof oordeelt dat de tekortkomingen van appellante in de nakoming van haar verplichtingen ernstig en verwijtbaar zijn. De communicatieproblemen met de bewindvoerder zijn niet aan deze laatste te wijten, en appellante heeft niet aangetoond dat haar tekortkomingen niet aan haar kunnen worden toegerekend. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank, waarmee de schuldsaneringsregeling van appellante tussentijds is beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.225.100/01
insolventienummer rechtbank : C/15/16/193 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 november 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [Y] ,
appellante,
advocaat: mr. C.C.W. Plaat te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [appellante] genoemd.
[appellante] is bij per fax op 11 oktober 2017 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2017, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds heeft beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 21 november 2017. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Plaat voornoemd, die het beroepschrift mondeling nader heeft toegelicht. Voorts is de bewindvoerder, L. Sterenborg, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het verslag van de bewindvoerder van 15 november 2017, met bijlagen, en de namens [appellante] op 17 november 2017 nader overgelegde stukken. [appellante] en de bewindvoerder hebben te kennen gegeven eveneens te beschikken over de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellante] heeft in het beroepschrift verzocht om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en haar alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. Daartoe heeft [appellante] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [appellante] heeft haar best gedaan zich aan de verplichtingen uit de schuldsanering te houden, maar telkens vond de bewindvoerder het niet goed genoeg. Ook als [appellante] gevraagde informatie verstrekt, is de bewindvoerder niet tevreden en vraagt zij weer andere informatie. [appellante] voert aan dat de communicatie met de bewindvoerder zeer stroef loopt en dat de bewindvoerder leugens verspreidt. Zij heeft daarom tweemaal een klacht tegen de bewindvoerder ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. [appellante] voert voorts aan dat zij weliswaar door het UWV arbeidsgeschikt is bevonden, maar dat daarbij geen rekening is gehouden met de operatie die zij in april 2017 heeft ondergaan. [appellante] is nog erg vermoeid en acht zich niet in staat om te werken. Zij heeft haar best gedaan verklaringen van behandelend specialisten te krijgen en heeft aan de bewindvoerder om ontheffing van de inspanningsverplichting gevraagd. Ten slotte heeft [appellante] aangevoerd dat zij de door de bewindvoerder genoemde schulden heeft betaald en dat zij met het UWV een betalingsregeling heeft afgesproken.
2.2
De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. [appellante] is reeds tijdens het huisbezoek maar ook tijdens de behandeling ten overstaan de rechtbank van een eerder verzoek tot tussentijdse beëindiging van de regeling op 18 oktober 2016 gewezen op de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Verder is [appellante] door de bewindvoerder geïnformeerd over de benodigde bewijsstukken en noodzakelijke keuring in het kader van de door [appellante] verzochte ontheffing van de inspanningsverplichting. [appellante] heeft geen bewijsstukken overgelegd en geen keuring aangevraagd. De bewindvoerder adviseert het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
2.3
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat – zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw – uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn informatie- en/of sollicitatieverplichting niet nakomt dan wel een boedelachterstand en/of bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
2.4
Op grond van artikel 288, eerste lid, onder c, Fw rust op de schuldenaar onder meer de verplichting om zich in te spannen zo veel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. [appellante] diende daarom ten minste viermaal per maand naar betaald werk te solliciteren. Gebleken is dat [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van deze sollicitatieverplichting. Hoewel de door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van de sollicitatieverplichting gold voor de duur van de uitkering ingevolge de Ziektewet en het UWV bij besluit van 24 februari 2017 heeft bepaald dat [appellante] arbeidsgeschikt wordt geacht en geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet of WIA, heeft [appellante] verzuimd vanaf laatstgenoemde datum aantoonbaar te solliciteren. Hiervan kan haar een verwijt worden gemaakt. De stelling van [appellante] dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de sollicitatieverplichting niet op haar rustte nu zij begin april 2017 is geopereerd en daarvan nog aan het herstellen is, kan haar niet baten. Gelet erop dat de bewindvoerder [appellante] over de sollicitatieverplichting heeft geïnformeerd en dat zij hiervan reeds eerder tijdelijk was vrijgesteld, moet het voor [appellante] voldoende duidelijk zijn geweest dat na afloop van de tijdelijke vrijstelling die met bovengenoemd besluit van het UWV op 24 februari 2017 was afgelopen, op haar de sollicitatieverplichting rustte zolang er geen sprake was van een nieuwe door de rechter-commissaris verleende vrijstelling. Het lag op de weg van [appellante] om, in het geval zij zich arbeidsongeschikt achtte, dit met stukken te onderbouwen en een keuring aan te vragen. Zij heeft dit evenwel nagelaten. Aldus moet worden geoordeeld dat [appellante] is tekortgeschoten in de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting. Uit hetgeen [appellante] in hoger beroep naar voren heeft gebracht volgt niet dat de genoemde tekortkoming haar niet kan worden toegerekend.
2.5
Deze tekortkoming vormt reeds voldoende aanwijzing dat bij [appellante] de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Weliswaar loopt de communicatie met de bewindvoerder niet goed, maar niet is gebleken dat dit aan de bewindvoerder te wijten is. Immers, bij beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand van 3 oktober 2017 is [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in de ene klacht en is de andere klacht ongegrond verklaard. Daarbij komt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien hoe het niet nakomen van de sollicitatieverplichting kan worden toegeschreven aan de - in de ogen van [appellante] – onbehoorlijke houding van de bewindvoerder. [appellante] dient de bewindvoerder bewijsstukken toe te sturen van de door haar verrichte inspanningen gericht op het vinden van betaald werk. Zoals hiervoor overwogen heeft zij dit niet of onvoldoende gedaan. De genoemde tekortkoming die niet als geringe tekortkoming buiten beschouwing kan blijven, is, nog afgezien van het bestaan van nieuwe schulden en het onvoldoende nakomen van de informatieverplichting, naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en verwijtbaar, dat slechts de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Het vonnis van de rechtbank zal dan ook worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, A.S. Arnold en R.J.Q. Klomp en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.