In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt. De veroordeelde had in de periode van 1 april 2010 tot en met 11 februari 2011 een woning gehuurd waarin een hennepkwekerij was gevestigd. De rechtbank had de veroordeelde eerder verplicht tot betaling van € 35.246,46 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In hoger beroep heeft het openbaar ministerie een lagere verplichting van € 5.000,00 gevorderd, maar het hof heeft uiteindelijk besloten dat de veroordeelde € 2.500,00 moet betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende tien maanden een vergoeding van € 500,00 per maand heeft ontvangen voor zijn rol in de hennepteelt. De verdediging heeft betoogd dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar het hof heeft deze overschrijding niet in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel meegenomen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 2.500,00.