ECLI:NL:GHAMS:2017:5644

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
23-005514-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en is tot andere beslissingen gekomen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten in de periode van 1 april 2010 tot en met 11 februari 2011 te Zandvoort. Tijdens de zittingen in hoger beroep is het verweer van de raadsman van de verdachte besproken, die stelde dat de verdachte geen feitelijke handelingen had verricht met betrekking tot de hennepkwekerij en daarom niet als medepleger kon worden aangemerkt. Het hof heeft echter op basis van verklaringen van medeverdachten geconcludeerd dat de verdachte wel degelijk een significante rol had gespeeld in de hennepteelt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de kwekerij had opgezet en dat hij opzettelijk had bijgedragen aan het illegale drugscircuit. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een subsidiaire hechtenis van 30 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-005514-13
datum uitspraak: 27 september 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 december 2013 in de strafzaak onder parketnummer
15-740220-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 december 2015 en 13 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2010 tot en met 11 februari 2011 te Zandvoort (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een of meermalen een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer zevenhonderdachtenzestig (768), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen feitelijke handelingen heeft verricht ten aanzien van de hennepkwekerij, derhalve kan niet worden bewezen verklaard dat de verdachte bij de hennepteelt een zodanig significante rol heeft gespeeld en zodanig nauw en bewust met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] heeft samengewerkt dat sprake
is van medeplegen.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
[medeverdachte 3] heeft op 15 februari 2011 bij de politie verklaard [1] dat hem door [verdachte] (hierna: [verdachte]) is gevraagd tegen een vergoeding een vrijstaande woning te huren zodat er minder zicht van buren op zou zijn en het huurcontract op zijn naam te zetten. De verdachte [medeverdachte 3] heeft vervolgens via funda.nl een aantal vrijstaande woningen geselecteerd en heeft na goedkeuring van [verdachte] de woning aan de [adres 2] te Zandvoort gehuurd. Verdachte [medeverdachte 3] heeft de € 11.000,- borg betaald met geld dat hij van [verdachte] heeft gekregen. Verdachte [medeverdachte 3] moest af en toe in de woning zijn, omdat hij de huurder was en er toch leven moest zijn in die woning. Verdachte [medeverdachte 3] zou € 500,- per maand ontvangen en als de opbrengsten hoger zouden zijn, zou hij meer krijgen. Op 14 februari 2011 heeft [medeverdachte 3] bij de politie verklaard [2] dat het geld voor de huur door anderen in de woning werd neergelegd, dat hij het vervolgens op zijn rekening stortte en het vervolgens overmaakte. Verdachte [medeverdachte 3] sliep ongeveer twee à drie keer per maand in de woning. De verdachte [verdachte] kwam wel eens bij [medeverdachte 3] op bezoek en dan ging hij (het hof begrijpt [verdachte]) naar boven naar de plantage. [3] Ook heeft de verdachte [medeverdachte 3] verklaard dat [verdachte] ([verdachte]) hem heeft gevraagd als er iets gebeurde de schuld op zich te nemen, de verdachte [medeverdachte 3] zou dan twee à drie dagen vastzitten. [4] Gelet op voornoemde citaten uit de verklaring van de verdachte [medeverdachte 3] kan worden geconcludeerd dat de verdachte [medeverdachte 3] er op de hoogte van was dat het van meet af aan de bedoeling was in het gehuurde pand een hennepkwekerij in te richten.
R.M. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard [5] dat hij samen [medeverdachte 4], [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de kwekerij heeft opgezet en dat verdachte [medeverdachte 3] de schuld op zich zou nemen. [6] Tijdens zijn verhoor als getuige bij de raadsheer-commissaris verklaart [medeverdachte 1]: “Wij zijn vanaf begin van de huurovereenkomst meteen begonnen. (…) Wij hebben eigenlijk met z’n alleen (het hof begrijpt: allen) gebouwd. [medeverdachte 4] deed mee met bouwen, [verdachte] … was er … vanaf het begin bij. [medeverdachte 2] … was er … vanaf het begin bij. [medeverdachte 3] heeft niet meegeholpen met bouwen. Hij was eigenlijk alleen voor het op naam zetten van de huurovereenkomst. (…) Er zijn geen andere mensen bij betrokken dan [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en ik.”
De hierboven aangehaalde verklaringen van [medeverdachte 1] vinden onder meer steun in de verklaring van medeverdachte [verdachte] bij de politie, inhoudende dat ze nadat ze de woning hadden met zijn vijven in de woning zijn geweest. [7] De verdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij bij de hennepkwekerij betrokken was en dat zijn rol dezelfde is als van die anderen (het hof begrijpt: de verdachten [verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1]). [8]
Het hof acht op grond van (onder meer) bovengenoemde verklaringen bewezen dat de verdachten [verdachte], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] het tenlastegelegde tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] hebben gepleegd en dat zij vanaf het begin bij de hennepkwekerij betrokken zijn geweest. Het hof acht niet bewezen
dat verdachte [medeverdachte 3] als medepleger betrokken is bij de hennepkwekerij. Wel is het hof van
oordeel dat de verdachte [medeverdachte 3] daarbij opzettelijk behulpzaam is geweest door de woning aan de [adres 2] te huren en regelmatig in de woning te verblijven.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 april 2010 tot en met 11 februari 2011 te Zandvoort telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt en
opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 2] meermalen een groot aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep
in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn – gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van
120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren zal worden opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht te volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte first offender is en dat de onderhavige zaak, de strafrechtelijke gevolgen nog daargelaten,
de verdachte zodanig heeft geraakt, dat strafoplegging geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel meer dient.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en
de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, alsook op de schending van de redelijke termijn.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen, bereiden, verwerken, bewerken en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het illegale drugscircuit. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich heeft laten leiden door puur geldelijk gewin en dat hij eraan voorbij is
gegaan dat de handel in en het gebruik van softdrugs grote maatschappelijke problemen met zich brengt, zoals gezondheidsschade voor de gebruikers, sociale overlast en verhoogd brandgevaar door het (al dan niet illegaal) aan- en omleggen van elektriciteitsleidingen.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. De strafrechtelijke gevolgen nog daargelaten, is de verdachte door de onderhavige zaak ook op persoonlijk vlak zeer getroffen. Niet alleen is zijn relatie verbroken, ook is hij na een dienstverband van vele jaren door zijn werkgever ontslagen.
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof als volgt. Op 10 december 2013 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 2 december 2013. Heden 27 september 2017 wijst het hof arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM zodoende is geschonden en dat deze overschrijding in de straf dient te worden gedisconteerd.
Het hof acht gelet op de ernst van het feit, het gegeven dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en de mate waarmee de verdachte door de onderhavige zaak is getroffen, in beginsel een onvoorwaardelijke taakstaf van 100 uren passend. Rekening houdend met de geconstateerde termijnoverschrijving acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. P. Greve en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. M.M.C. Glismeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 september 2017.
Mr. P. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]