ECLI:NL:GHAMS:2017:5641

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
23-002345-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake profijtontneming en ontvankelijkheid van de veroordeelde

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor diefstal in vereniging, gepleegd op 21 december 2016, en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 18 mei 2017. De raadsman van de veroordeelde verzocht om niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep, maar het hof wees dit verzoek af. Het hof oordeelde dat er een rechtens relevant belang was om de zaak voort te zetten.

Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van € 3.054,98 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had de veroordeelde verplicht tot betaling van € 1.528,00. In hoger beroep heeft het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 3.054,98, omdat niet was gebleken dat de veroordeelde aan de benadeelde derde had voldaan. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag.

De beslissing van het hof is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het tot andere beslissingen kwam dan de politierechter. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 december 2017, waarbij de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam zitting had.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002345-17 (ontneming)
datum uitspraak: 19 december 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-043375-17 tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 3.054,98. Ter terechtzitting van 18 mei 2017 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 1.528,16.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2017 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - diefstal in vereniging en diefstal in vereniging, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd op 21 december 2016.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 18 mei 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.528,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 december 2017 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd op 21 december 2016.

Ontvankelijkheid van de veroordeelde in het hoger beroep

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, na het uitroepen van de zaak, medegedeeld dat de veroordeelde het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2017 wenst in te trekken en heeft, voor het geval dit niet meer mogelijk is, verzocht de veroordeelde niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van de raadsman dient te worden afgewezen, omdat er sprake is van een belang om de zaak te behandelen en omdat de politierechter een evidente fout heeft gemaakt.
Het hof is van oordeel dat is gebleken van enig rechtens relevant belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van de zaak in hoger beroep, zodat het verzoek van de raadsman wordt afgewezen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 3.054,98 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof overweegt als volgt. De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 december 2017 veroordeeld ter zake van diefstal van een geldbedrag van in totaal € 3.054,98. Niet is gebleken dat de veroordeelde de aan de benadeelde derde in rechte toegekende vordering of aan de schadevergoedingsmaatregel in de zin van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering van een bedrag van € 1.526,98 heeft voldaan, zodat dit bedrag niet in mindering kan worden gebracht. Weliswaar heeft de ING Bank een gedeelte van de schade aan het slachtoffer vergoed, maar dit heeft geen invloed op het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.054,98.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 3.054,98 (drieduizend vierenvijftig euro en achtennegentig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 3.054,98 (drieduizend vierenvijftig euro en achtennegentig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 december 2017.
mr. P.C. Römer, mr. A. Dantuma-Hieronymus en mr. G.G. Gielen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.