ECLI:NL:GHAMS:2017:5640

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
23-001881-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van portefeuille en bankpas met pintransacties

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van diefstal van een portefeuille en een bankpas, en het zonder toestemming pinnen van meerdere geldbedragen. De tenlastelegging omvat twee feiten: de diefstal van een portefeuille bij de IKEA in Haarlem op 21 december 2016, en het pinnen van geldbedragen uit geldautomaten in Haarlem en Rotterdam, waarbij gebruik is gemaakt van de bankpas van het slachtoffer. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 december 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de portefeuille heeft weggenomen en dat hij meerdere geldbedragen heeft gepind, maar heeft niet bewezen geacht dat hij dit in vereniging met anderen heeft gedaan. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft meegewogen in de strafoplegging. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001881-17 (strafzaak)
datum uitspraak: 19 december 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-043375-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2017.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:hij op of omstreeks 21 december 2016 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen bij de IKEA een portefeuille met daarin een pinpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
feit 2:hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 21 december 2016 te Haarlem en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een of meerdere geldbedragen (met een totale waarde van € 3054,98), in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door (zonder toestemming) gebruik te maken van de bankpas van die [slachtoffer] en/of de (bij die bankpas horende) pincode.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat - ondanks voldoende wettig bewijs - hij niet de overtuiging heeft dat de verdachte de portefeuille heeft gestolen. Hij heeft daartoe gesteld dat een aantal gegevens uit de aangifte niet kloppen. De aangever heeft verklaard dat de pincode niet in de portefeuille zat, maar dan laat zich niet verklaren dat de verdachte de pincode wist. De juistheid van de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd - dat hij de portefeuille met daarin een pinpas en een blaadje met een viercijferige code op het koffie-eiland in de IKEA in Haarlem heeft gevonden - kan niet worden uitgesloten.
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de verdachte voor feit 1 dient te worden vrijgesproken. De verdachte zag de portefeuille liggen en heeft hem simpelweg meegenomen. De pincode zat bij het pasje. Ook de echtgenote van de aangever kan dit niet uitsluiten.
Het hof overweegt als volgt.
De aangever heeft verklaard dat zijn bankpas uit zijn binnenzak is weggenomen. Hij had zijn jas aan de stoel gehangen en was met zijn vrouw eten gaan halen. Later kwam hij erachter dat zijn bankpas was weggenomen. Hij heeft zijn pinpas nooit gebruikt om mee te betalen, alleen om af en toe geld te pinnen. De vrouw van de aangever heeft verklaard dat de aangever zijn pinpas nooit gebruikt, alleen om geld op te nemen bij de ING Bank in Castricum. Omdat hij maar één oog heeft, wordt hij daar geholpen met pinnen. Voorheen deed de verdachte het geld na de opname in zijn portefeuille, maar sinds enige tijd doen medewerkers het geld voor hem in een enveloppe. Op het moment van de diefstal bewaarde hij de portefeuille in zijn linkerbinnenzak van zijn jas, aldus de echtgenote.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat in de portefeuille alleen een pinpas en een blaadje met een code zat, voor de rest niets.
Uit het voorgaande volgt dat het onaannemelijk is dat de aangever de portefeuille heeft laten liggen bij het koffie-eiland van de IKEA. In de portefeuille bevond zich slechts een pinpas, die hij alleen in Castricum gebruikt om geld op te nemen. Uit de bankgegevens blijkt ook niet dat hij bij IKEA de pinpas heeft gebruikt om te betalen. Er was dus voor de aangever geen reden zijn portefeuille met daarin alleen de pinpas uit zijn binnenzak te halen, waarna deze bij het koffie-eiland zou zijn blijven liggen. De alternatieve lezing die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft gepresenteerd wordt door niets ondersteund. Het verweer wordt verworpen.
Dat de verdachte de diefstal in vereniging heeft gepleegd is niet bewezen, omdat niet is gebleken van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam] . Het enkele feit dat de verdachte samen met [naam] in de IKEA was is daartoe onvoldoende.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2

De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat hij de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep - dat hij slechts € 1.000,- heeft gepind in de IKEA en de pas daarna bij de IKEA, buiten op straat, heeft weggegooid - niet aannemelijk acht. Er is geen goede reden te bedenken waarom hij de pas weg zou gooien en de politie heeft in het proces-verbaal waarin de camerabeelden zijn beschreven niet geverbaliseerd dat de pas is weggegooid, aldus de advocaat-generaal.
De raadsman heeft bepleit dat er geen wettig bewijs is dat de verdachte een groter bedrag heeft weggenomen dan het bedrag van € 1.000,-, dat hij bij de IKEA heeft gepind. Hij heeft daartoe aangevoerd dat andere mensen het pasje kunnen hebben gepakt en hiermee kunnen hebben gepind. De politie heeft weliswaar onderzoek gedaan naar parkeerautomaten en camera’s, maar daar zijn geen beelden van.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bij de ING in de IKEA € 1.000,- heeft gepind en daarna, buiten, de pas en het briefje met daarop de pincode heeft weggegooid.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant] van 16 februari 2017 blijkt dat op de camerabeelden is te zien dat de verdachte na het pinnen de IKEA uitkomt en in de auto stapt. Daarop is kennelijk niet te zien dat de verdachte de bankpas heeft weggegooid. Tevens blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 28 februari 2017 dat de tijd tussen het moment van het pinnen bij de IKEA en het pinnen bij de ABN Amro pinautomaat 13 minuten bedraagt en de reistijd met de auto - afhankelijk van de route - 10, 12 of 13 minuten. Het is onwaarschijnlijk dat als de verdachte de pas zou hebben weggegooid, een ander deze direct zou hebben gevonden en, zonder deze in de IKEA uit te proberen, direct met de auto naar de automaat bij de ABN AMRO zou zijn gegaan. Ook deze, door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gepresenteerde lezing van wat er is gebeurd, wordt niet door objectieve feiten en omstandigheden ondersteund en is niet aannemelijk.
Ook bij feit 2 is het onderdeel ‘in vereniging’ niet bewezen, omdat niet is gebleken van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte alleen was toen hij in de IKEA bij de ING pinautomaat stond te pinnen. Noch bij deze, noch bij de overige pintransacties, is gebleken dat [naam] hieraan op de een of andere wijze heeft deelgenomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:hij op 21 december 2016 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen bij de IKEA een portefeuille met daarin een pinpas, toebehorende aan [slachtoffer] ;
feit 2:hij op 21 december 2016 te Haarlem en Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geldautomaten heeft weggenomen meerdere geldbedragen met een totale waarde van € 3.054,98, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door zonder toestemming gebruik te maken van de bankpas van die [slachtoffer] en de bij die bankpas behorende pincode.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat, in vergelijking met soortgelijke zaken, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 180 uren een passende straf zou zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een portefeuille en een bankpas en heeft zonder toestemming meerdere geldbedragen gepind. Het kwetsbare slachtoffer heeft hierdoor, naast overlast, financiële schade ondervonden. Voorts heeft de verdachte met zijn handelen geen blijk gegeven van respect voor andermans eigendom. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 november 2017 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. De bewezen verklaarde feiten, tegen de achtergrond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn dermate ernstig dat niet met minder dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.676,98. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden zodat de benadeelde partij in zijn vordering voor het overige niet ontvankelijk zal worden verklaard.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.526,98 (duizend vijfhonderdzesentwintig euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in zijn vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 december 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.526,98 (duizend vijfhonderdzesentwintig euro en achtennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 december 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 december 2017.
mr. P.C. Römer, mr. A. Dantuma-Hieronymus en mr. G.G. Gielen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.