In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk in voorraad hebben van 240 paar schoenen die valselijk waren voorzien van een merknaam. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 25 november 2015 te Schagen, waar de verdachte de schoenen had gekocht van een onbekende verkoper zonder enige legitimatie. Het hof oordeelde dat de verdachte, door de omstandigheden waaronder hij de schoenen had aangeschaft, bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de schoenen vals waren. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan het ten laste gelegde feit. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 2.153,00 en 31 dagen hechtenis. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en het strafblad van de verdachte, die eerder met soortgelijke feiten in aanraking was gekomen. De op te leggen straf was gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.