ECLI:NL:GHAMS:2017:5609

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
23-004524-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van uitkeringsfraude en schending van de plicht tot gegevensverstrekking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van uitkeringsfraude, waarbij hij zou hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat het benadelingsbedrag onder de € 50.000,- lag, maar het hof oordeelde dat de vervolging wel degelijk mogelijk was, aangezien de verdachte voor de inwerkingtreding van de relevante aanwijzing was gehoord en het benadelingsbedrag boven de € 10.000,- lag.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 mei 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de uitkering van zijn medeverdachte. Het hof oordeelde dat, zelfs als de verdachte wetenschap had van de uitkering, dit niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachte. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor een actieve bijdrage van de verdachte aan het omissiedelict van de medeverdachte.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs voor nauwe samenwerking in zaken van uitkeringsfraude en de voorwaarden waaronder het openbaar ministerie kan vervolgen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004524-15
datum uitspraak: 24 mei 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-732009-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd. De Aanwijzing sociale zekerheidsfraude is gewijzigd naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (wet van 4 oktober 2012). De verdachte is op 8 oktober 2012 gehoord. In de gewijzigde Aanwijzing staat onder artikel 2.2.1 vermeld dat het aanwenden van strafvorderlijke bevoegdheden slechts aan de orde kan zijn bij het redelijke vermoeden dat het nadeel € 50.000,- of meer bedraagt. In casu is het bruto nadeel € 37.359,21, waardoor deze zaak met een bestuurlijke boete afgedaan had moeten worden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De Aanwijzing sociale zekerheidsfraude (hierna: de Aanwijzing) en meer specifiek artikel 2.2.1 van de Aanwijzing waarop de verdediging een beroep doet is geldend geweest van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2016. Deze Aanwijzing bevatte tevens overgangsrecht. Hierin is bepaald dat de Aanwijzing vanaf 1 januari 2013 van toepassing is op, zakelijk weergegeven, I. lopende en startende opsporingsonderzoeken, II. alle zaken waarin nog geen dagvaarding is uitgebracht en III. alle nog niet voor 1 januari 2013 ingediende processen-verbaal bij het redelijk vermoeden dat het nadeel € 50.000,- of meer bedraagt. Daarbij is echter tevens bepaald dat voor alle processen-verbaal, die zijn ingediend bij het openbaar ministerie, dan wel waarin de verdachte is verhoord, vóór de datum van inwerkingtreding van deze aanwijzing, strafrechtelijke afdoening mogelijk blijft in een zaak met een benadelingsbedrag van € 10.000,- of hoger. Gelet hierop – nu de verdachte voor de datum inwerkingtreding van de Aanwijzing is verhoord (op 8 oktober 2012) en het benadelingsbedrag in het onderhavige geval meer dan € 10.000,- bedraagt (namelijk € 37.359,21) – stond het het openbaar ministerie derhalve vrij de verdachte strafrechtelijk te vervolgen. Het verweer wordt verworpen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode(n) vanaf 1 januari 2010 tot 1 oktober 2011 en/of 25 oktober 2011 tot
1 maart 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, in strijd met een aan zijn mededader, te weten [medeverdachte], bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader (in die periode(n) en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij en/of zijn mededader
- een gezamenlijke huishouding voerde(n) en/of had(den) gevoerd en/of
- samenwoonde(n) en/of had(den) samengewoond
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan hij en/of zijn mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis.

Vrijspraak

Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het, kort weergegeven, niet voldoen aan de op de medeverdachte [medeverdachte] rustende inlichtingenplicht. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Bij afzonderlijk arrest is de medeverdachte voor het plegen van voornoemd strafbaar feit veroordeeld. De verdachte heeft verklaard dat de medeverdachte hem niet heeft verteld dat zij in de ten laste gelegde periode een uitkering genoot en betwist dus dat hij hiervan wetenschap had. Het hof oordeelt dat ook indien zou worden vastgesteld dat de verdachte in de ten laste gelegde periode wetenschap heeft gehad van de uitkering die de medeverdachte ontving, deze enkele wetenschap niet kan leiden tot het oordeel dat daarmee sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachte gericht op het plegen van het strafbare feit waarvoor de medeverdachte is veroordeeld. Nu van enige actieve en wezenlijke bijdrage van de verdachte bij het plegen van het omissiedelict door de medeverdachte niet is gebleken, is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. R.C.P. Haentjens, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2017.
Mr. R.C.P. Haentjens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.