In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1959 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, waaronder poging tot diefstal en witwassen. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de politierechter. Dit is in lijn met artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat.
Het hof heeft vervolgens de zaak onderzocht op basis van de zittingen van 21 april en 4 mei 2017. De verdachte was beschuldigd van poging tot diefstal op 31 juli 2016 te Schiphol, waar hij geprobeerd zou hebben een tas van een slachtoffer te stelen. Daarnaast was er een beschuldiging van witwassen met betrekking tot een geldbedrag van € 4.660,-. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedragingen heeft verricht die als poging tot diefstal kunnen worden gekwalificeerd, en heeft de vrijspraak van de politierechter op dit punt vernietigd.
Wat betreft de beschuldiging van witwassen heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet kan worden vervolgd voor dit feit, omdat niet is aangetoond dat hij de herkomst van het geld heeft willen verbergen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor de poging tot diefstal, terwijl hij van de beschuldiging van witwassen is ontslagen van alle rechtsvervolging. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.